13 FEBRUARI 2014. - Besluit van de Waalse Regering houdende sectorale voorwaarden voor windmolenparken met een totaalvermogen van 0,5 MW of meer, tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een effectonderzoek onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten

De Waalse Regering,

Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op de artikelen 3 tot 5, 7 tot 9, 17, 55, § 1, en 83;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen tot uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten;

Gelet op het advies nr. 54.717/4 van de Raad van State, gegeven op 6 januari 2014, overeenkomstig artikel 84, § 1, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Gelet op de beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen, waarbij België een verplichting wordt opgelegd tot vermindering van broeikasgassen tegen 2020 met 21 % voor de ETS-sector (zware industrie, energie...) en met 15 % voor de niet ETS-sector (residentieel, landbouw...) ten opzichte van de emissiecijfers van 2005;

Gelet op Richtlijn 2009/28/CE van het Europees Parlement en van de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG, waarbij de lidstaten dwingende doelstellingen en maatregelen worden opgelegd betreffende het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, waarbij België zijn aandeel in de productie van energie uit hernieuwbare bronnen voor de eindconsumptie van energie in 2020 met 13 % moet optrekken;

Overwegende dat voornoemde verplichtingen tot vermindering van de emissies van broeikasgassen en verhoging van de productie van energie uit hernieuwbare bronnen verdeeld worden tussen de drie Gewesten en de federale overheid;

Overwegende dat de Waalse Regering zich er via haar Waalse Gewestbeleidsverklaring 2009-2014 toe verbonden heeft om tegen 2020 20 % van de eindconsumptie inzake energie uit hernieuwbare bronnen te halen;

Overwegende dat de Waalse Regering bijgevolg op 11 juli 2013 een referentiekader aangenomen heeft voor de vestiging van windturbines in Wallonië, waarin de algemene beleidslijnen in termen van aanleg van windenergieprojecten gekoppeld worden aan een algemene productiedoelstelling van 3 800 GWh elektriciteit tegen 2020;

Overwegende dat de aanleg van windmolenparken in Wallonië, gelet op voorgaande gegevens, een noodzaak is om te voldoen aan een verbintenis inzake productie van hernieuwbare energie en dat de windmolenparken om die reden projecten van openbaar belang zijn die ter ondersteuning of ter vervanging dienen van energiebronnen die een ergere aantasting van het leefmilieu vormen; dat dit openbaar belang overigens gekenmerkt wordt door de noodzaak om Wallonië te voorzien van een voldoende en onafhankelijke energievoorziening;

Overwegende dat op duurzame wijze tegemoetgekomen dient te worden zowel aan de energie-, economische, leefmilieubelangen van het Waalse Gewest als aan de belangen van diens inwoners;

Gelet op omzendbrief GDF-03 van 12 juli 2006 van het Directoraat-generaal Luchtvaart van FOD - Mobiliteit en Vervoer betreffende de bebakening van hindernissen voor de luchtvaart;

Gelet op de norm van de Internationale Elektrotechnische Commissie IEC 61400 betreffende windgeneratoren en afgeleide normen;

Gelet op de aanbeveling van de Raad van Europa van 12 juli 1999 betreffende de beperking van de blootstelling van het publiek aan elektromagnetische velden (van 0 Hz tot 300 Hz), bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie op 30 juli 1999;

Overwegende dat alle ingedeelde inrichtingen onderworpen zijn aan het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, en meer bepaald aan hoofdstuk VII - Geluidshinder; dat dat hoofdstuk zo werd opgesteld dat het toegepast zou kunnen worden op de meerderheid van industriële inrichtingen; dat elke ingedeelde inrichting een geluidsemissiebeperking opgelegd krijgt van 40 dBA 's nachts wanneer de immissiemeting verricht wordt in een woongebied of in een woongebied met landelijk karakter;

Overwegende dat elke ingedeelde inrichting wegens zijn uitbating aan de doelstellingen inzake milieubescherming onderworpen is; dat het dus nodig is om de activiteiten en de installaties voor windenergieproductie te voorzien van aangepaste uitbatingsvoorwaarden; dat er bijgevolg sectorale voorwaarden vastgesteld moeten worden die voor windturbines maximumnormen inzake immissiegeluid opleggen;

Dat daar, hoewel het in dit opzicht oordeelkundig blijkt verder te werken in de trant van de algemene voorwaarden, op marginale wijze van afgeweken dient te worden om de uitbating van de inrichtingen waarvan sprake zo nauwkeurig mogelijk af te bakenen;

Overwegende dat de algemene voorwaarden metingsvoorwaarden bepalen voor de waarborg van de kwaliteit en de reproduceerbaarheid ervan; dat het bijvoorbeeld nodig is de akoestische storingen, toe te schrijven aan de wind, buiten beschouwing te laten, om de twee volgende redenen :

- sterke wind verhoogt de geluidshinder op structuren in de leefomgeving (bomen, gebouwen) en die last beïnvloedt en verstoort de geluidsmeting;

- de wind vervormt de geluidsgolven en dus het gepercipieerde geluidsniveau afhankelijk van de windrichting;

Overwegende dat de algemene voorwaarden, om te voorkomen dat de metingen bovenmatig verstoord worden door neveneffecten, bepalen dat geluidsmetingen enkel bij neerslag of met een windsnelheid van meer dan 5 m/s uitgevoerd mogen worden;

Overwegende dat windturbines een geleidelijk sterker wordend geluid maken wanneer de wind hogere snelheden bereikt; dat de beperking van de geluidsnorm voor windturbines tot kleine windsnelheden geen gepaste weergave zou betekenen van de geluidsniveaus die ze bij normale werking bereiken, namelijk wanneer de wind sterk genoeg is; dat de algemene voorwaarden klaarblijkelijk niet vastgelegd werden rekening houdend met de specificiteit van de windturbines; dat daaruit voortvloeit dat de grenzen van de geluidsniveaus bepaald door voornoemd besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 niet aangepast zijn aan de regulering van de geluidslast van windturbines;

Overwegende dat, wanneer de wind zacht waait ( 10 m/s), omgevingsgeluid (het eigenlijke waaien van de wind of het waaien van de wind tegen [on]bebouwde obstakels) begint te overheersen ten opzichte van het machinegeluid, en dat het geluid van de machine alweer niet boven omgevingsgeluid uit kan steken;

Overwegende dat wanneer de wind dan weer een snelheid bereikt vervat tussen 7 en 9 m/s, windturbinegeluiden op hun maximaal niveau boven omgevingsgeluid uit steken;

Overwegende dat rekening gehouden werd met die bovengrens in het omgevingsgeluid, met het geluid afkomstig van windturbines in het in juli 2002 aangenomen referentiekader voor windturbines waarbij de Nederlandse normen als maatstaf voor geluidshinder werden genomen; dat de bevoegde overheid, door bijzondere voorwaarden te bepalen voor geluidshinder in vergunningen voor windturbines, gedurende meerdere jaren met de Nederlandse methodologie, bepaald in het referentiekader 2002, gewerkt heeft;

Overwegende dat de Raad van State evenwel in arrest nr. 222.592 van 21 februari 2013, Dumont en consorten, evenals in daarop volgende arresten met dezelfde uitspraak, aanstipt dat bovenwaarden, vastgelegd in bijzondere voorwaarden die zouden afwijken van bovenwaarden vastgelegd in voornoemde algemene voorwaarden, w.o. de nachtelijke 40 dBA-grens, onwettelijk zouden zijn; dat de afwijking van de algemene voorwaarden immers enkel in een besluit houdende sectorale voorwaarden vervat kan worden; dat het arrest van de Raad van State erop wijst dat een besluit dat sectorale voorwaarden zou vastleggen die zouden afwijken van de algemene voorwaarden dienovereenkomstig gemotiveerd zouden moeten worden;

Overwegende dat de Raad van State in zijn arresten nrs. 225.194 van 22 oktober 2013 en 225.439 van 12 november 2013 aanstipt dat « als de Regering acht dat de algemene voorwaarden, daar ze van toepassing zijn, niet zijn aangepast aan de uitbating van windturbines, zij dan de plicht heeft om sectorale voorwaarden vast te leggen voor de uitbating van die categorie inrichtingen geschikt om de doelstellingen bedoeld in voornoemd artikel 2 te bereiken »;

Overwegende dat de doelstellingen bedoeld in artikel 2 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning er hoofdzakelijk toe strekken mens of leefmilieu in een optiek van geïntegreerde aanpak van preventie en vermindering van de milieuverontreiniging te beschermen tegen de gevaren, de hinder of de nadelen die een inrichting rechtstreeks of onrechtstreeks kan veroorzaken tijdens of na de uitbating; dat er in artikel 2, lid 2, bepaald wordt dat het decreet met name een bijdrage beoogt tot het o.a. rationele energiebeheer;

Overwegende dat de verhoging van het aantal Waalse windmolenparken een noodzaak is om te voldoen aan een verbintenis inzake productie van hernieuwbare energie en dat de windmolenparken daarom dus projecten van openbaar belang vormen; dat het beleid van de Gewestregering inzake de totstandkoming van windmolenparken aan deze parken een hoog belang hecht waarmee de milieunormen rekening moeten houden;

Overwegende dat het gelet op voornoemde gegevens noodzakelijk blijkt de immissiewaarden van de windturbines aan te passen;

Dat de voorwaarden voor de geluidsmetingen voor windturbines overigens eveneens vastgesteld zullen kunnen worden door de Minister van Leefmilieu;

Overwegende dat er, hoewel specifieke onderzoeken inzake geluidsoverlast van windturbines wijzen op een...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT