Uittreksel uit arrest nr. 17/2008 van 14 februari 2008 Rolnummer 4197 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 100, eerste lid, 1°, van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd

Uittreksel uit arrest nr. 17/2008 van 14 februari 2008

Rolnummer 4197

In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 100, eerste lid, 1°, van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 17 juli 1991, gesteld door de Politierechtbank te Mechelen.

Het Grondwettelijk Hof,

samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Snappe en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt,

wijst na beraad het volgende arrest :

  1. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging

    Bij vonnis van 18 april 2007 in zake Dirk Aerts tegen het Vlaamse Gewest, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 24 april 2007, heeft de Politierechtbank te Mechelen de volgende prejudiciële vraag gesteld :

    Schendt artikel 100, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het voorziet in een vijfjarige verjaringstermijn voor een vordering tot schadevergoeding op grond van de buitencontractuele aansprakelijkheid van de overheid, aanvang nemend op de eerste januari van het begrotingsjaar waarin zij is ontstaan, ook wanneer de schade weliswaar niet onmiddellijk, maar wel vóór het verstrijken van de vijfjarige termijn, tot uiting is gekomen, terwijl de verjaringstermijn voor een dergelijke vordering gericht tegen een particulier slechts een aanvang neemt vanaf de dag volgend op die waarop de benadeelde kennis heeft gekregen van de schade of van de verzwaring ervan en van de identiteit van de daarvoor aansprakelijke persoon ?

    .

    (...)

  2. In rechte

    (...)

    Ten aanzien van de in het geding zijnde bepaling

    B.1. Het Hof wordt ondervraagd over artikel 100 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 17 juli 1991, dat bepaalt :

    Verjaard en voorgoed ten voordele van de Staat vervallen zijn, onverminderd de vervallenverklaringen ten gevolge van andere wettelijke, reglementaire of ter zake overeengekomen bepalingen :

    1° de schuldvorderingen, waarvan de op wettelijke of reglementaire wijze bepaalde overlegging niet geschied is binnen een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf de eerste januari van het begrotingsjaar in de loop waarvan zij zijn ontstaan;

    2° de schuldvorderingen, die, hoewel ze zijn overgelegd binnen de onder 1° bedoelde...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT