Wet tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming., de 2 février 1994

Artikel 1. In artikel 36bis van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, ingevoegd bij de wet van 9 mei 1972 en gewijzigd bij de wet van 19 januari 1990, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

  1. in het eerste lid worden de woorden " minderjarigen ouder dan zestien jaar " vervangen door de woorden " personen ouder dan zestien jaar en beneden achttien jaar ";

  2. in het 3° van hetzelfde eerste lid, worden de woorden " de wet van 1 juli 1956 " vervangen door de woorden " de wet van 21 november 1989 ";

  3. in het tweede lid wordt de eerste zin weggelaten;

  4. in hetzelfde tweede lid worden in de tweede zin de woorden " indien eruit " vervangen door de woorden " indien uit de debatten voor die gerechten ";

  5. in het derde lid worden de woorden " bedoelde minderjarigen " vervangen door de woorden " bedoelde personen ".

    Art. 2. Artikel 37 van dezelfde wet, gewijzigd bij het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 27 juni 1985, gedeeltelijk opgeheven bij het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 28 maart 1990, gewijzigd bij het decreet van de Franse Gemeenschap van 4 maart 1991 en bij het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 18 februari 1991 en vervangen bij de wet van 24 december 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling :

    " Artikel 37. § 1. De jeugdrechtbank kan de voor haar gebrachte personen maatregelen van bewaring, behoeding en opvoeding opleggen.

    § 2. Zij kan naar gelang van de omstandigheden :

    1. hen berispen en hen, met uitzondering van de personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt, laten bij degenen onder wier bewaring zij staan, dan wel hen aan de betrokkenen teruggeven, en dezen er, in voorkomend geval, toe aanmanen in het vervolg beter toezicht op hen te houden;

    2. hen onder het toezicht plaatsen van de bevoegde sociale dienst, die moet waken over de naleving van de door de rechtbank gestelde voorwaarden.

    De rechtbank kan het behoud van de in § 1 bedoelde personen in hun milieu met name afhankelijk maken van een of meer van de volgende voorwaarden :

  6. geregeld een school voor gewoon of buitengewoon onderwijs bezoeken;

  7. een prestatie van opvoedkundige of filantropische aard leveren in verhouding tot hun leeftijd en hun middelen;

  8. de pedagogische en medische richtlijnen van een centrum voor opvoedkundige voorlichting of geestelijke hygiëne in acht nemen;

    1. hen, onder toezicht van de bevoegde sociale dienst, uitbesteden bij een betrouwbaar persoon of plaatsen in een geschikte inrichting, met het oog op hun huisvesting, behandeling, opvoeding, onderricht of beroepsopleiding;

    2. hen toevertrouwen aan een openbare instelling voor observatie en opvoeding onder toezicht of aan de groep openbare instellingen voor observatie en opvoeding onder toezicht. Ten aanzien van de personen bedoeld in artikel 36, 4°, en onverminderd het bepaalde in artikel 60 wordt in de beslissing vastgesteld wat de duur van de maatregel is, alsmede of het om opneming in een gesloten opvoedingsafdeling gaat, zoals georganiseerd door de overheden die daartoe bevoegd zijn overeenkomstig artikel 59bis, §§ 2bis en 4bis van de Grondwet, alsmede van artikel 5, § 1, II, 6°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1988.

      Behoudens in zeer uitzonderlijke omstandigheden staan openbare instellingen voor observatie en opvoeding onder toezicht alleen open voor de jongere boven de twaalf jaar.

      § 3. De onder 2° tot 4° van § 2 bedoelde maatregelen worden geschorst wanneer de betrokkene onder de wapens is. Ze nemen een einde wanneer hij de leeftijd van achttien jaar bereikt.

      Ten aanzien van de in artikel 36, 4°, bedoelde personen kunnen deze maatregelen, onverminderd het bepaalde in artikel 60, evenwel :

    3. op verzoek van de betrokkene dan wel indien de betrokkene blijk geeft van aanhoudend wangedrag of zich gevaarlijk gedraagt, op vordering van het openbaar ministerie, bij vonnis voor een bepaalde duur, uiterlijk tot de dag waarop de betrokkene de leeftijd van twintig jaar heeft bereikt, worden verlengd. Het verzoek of de vordering moet binnen een termijn van drie maanden voorafgaand aan de dag waarop de betrokkene meerderjarig wordt, bij de rechtbank worden ingesteld;

    4. bij vonnis worden bevolen voor een bepaalde duur, uiterlijk tot de dag waarop de betrokkene de leeftijd van twintig jaar heeft bereikt, wanneer het gaat om personen die na de leeftijd van zeventien jaar een als misdrijf gekwalificeerd feit hebben gepleegd.

      In geval van hoger beroep tegen deze vonnissen, doet de jeugdkamer van het hof van beroep onverwijld uitspraak. Het hoger beroep heeft geen schorsende werking. De vonnissen en arresten uitgesproken met toepassing van dit artikel zijn niet vatbaar voor verzet.

      § 4. De maatregel van berisping bedoeld in § 2, 1°, is van toepassing op de personen die een als misdrijf gekwalificeerd feit gepleegd hebben vóór de leeftijd van achttien jaar, zelfs indien zij op het tijdstip van het vonnis deze leeftijd overschreden hebben.

      De in het vorige lid bedoelde personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt op het ogenblik van het vonnis, worden met minderjarigen gelijkgesteld voor de toepassing van de bepalingen van hoofdstuk IV van deze titel, alsmede van artikel 80 van deze wet. "

      Art. 3. Artikel 38 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :

      " Artikel 38. Indien de persoon die wegens een als misdrijf gekwalificeerd feit voor de jeugdrechtbank is gebracht, op het tijdstip van het feit ouder dan zestien jaar was en de jeugdrechtbank een maatregel van bewaring, behoeding of opvoeding niet geschikt acht, kan zij de zaak bij een met redenen omklede beslissing uit handen geven en ze naar het openbaar ministerie verwijzen, met het oog op vervolging voor het gerecht bevoegd krachtens het gemeen recht als daartoe grond bestaat.

      De vorige bepaling kan toegepast worden zelfs indien de betrokkene op het tijdstip van het vonnis de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt. In dit geval wordt hij gelijkgesteld met een minderjarige voor de toepassing van de bepalingen van hoofdstuk IV van deze titel, alsmede van artikel 80 van deze wet.

      Iedere persoon die het voorwerp is geweest van een beslissing tot uit handen geven, genomen met toepassing van dit artikel, wordt met betrekking tot feiten gepleegd de dag na zijn definitieve veroordeling door het bevoegde gerecht onderworpen aan de rechtsmacht van de gewone rechter. "

      Art. 4. Artikel 39 van dezelfde wet, gedeeltelijk opgeheven en gewijzigd bij het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 28 maart 1990, wordt aangevuld met het volgende lid :

      " Deze bepaling is niet van toepassing op de personen die een als misdrijf gekwalificeerd feit hebben gepleegd. "

      Art. 5. Artikel 41 van dezelfde wet, gedeeltelijk opgeheven en gewijzigd bij het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 28 maart 1990 en gewijzigd bij het decreet van de Franse Gemeenschap van 14 mei 1990 en bij het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 18 februari 1991, wordt aangevuld met het volgende lid :

      " Deze bepaling is niet van toepassing op de personen die een als misdrijf gekwalificeerd feit hebben gepleegd. "

      Art. 6. In artikel 42, tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 27 juni 1985, opgeheven bij het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 28 maart 1990 en gewijzigd bij het decreet van de Franse Gemeenschap van 4 maart 1991, worden de woorden " het Comité voor de jeugdbescherming of een afgevaardigde bij de jeugdbescherming " vervangen door de woorden " de bevoegde sociale dienst ".

      Art. 7. Artikel 44 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1969, wordt vervangen door de volgende bepaling :

      " Artikel 44. Onverminderd de artikelen 350, 353 en 367, § 2 van het Burgerlijk Wetboek, wordt de territoriale bevoegdheid van de jeugdrechtbank bepaald door de verblijfplaats van de ouders, voogden of degenen die de persoon beneden de achttien jaar onder hun bewaring hebben.

      Wanneer dezen geen verblijfplaats in België hebben of wanneer hun verblijfplaats onbekend is of niet vaststaat, is bevoegd de jeugdrechtbank van de plaats waar de betrokkene het als misdrijf gekwalificeerd feit heeft gepleegd, van de plaats waar hij wordt aangetroffen of van de plaats waar de persoon verblijft of waar de inrichting gevestigd is aan wie hij door de bevoegde instanties werd toevertrouwd.

      Wanneer de zaak bij de jeugdrechtbank aanhangig wordt gemaakt nadat de betrokkene de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, is bevoegd de jeugdrechtbank van de plaats waar de betrokkene zijn...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT