Wet tot invoering van boek I van het Strafwetboek, de 8 avril 2024

HOOFDSTUK 1. - Voorafgaande bepaling

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

HOOFDSTUK 2. - Het Strafwetboek

Boek I. - Art. 2. De hiernavolgende bepalingen vormen boek I van het Strafwetboek:

"Boek 1. Algemene regels van het strafrecht

Hoofdstuk 1. Strafwet Artikel 1. Legaliteitsbeginsel

Niemand kan worden gestraft voor een misdrijf waarvan de bestanddelen niet in de wet worden omschreven.

Niemand kan worden gestraft met een straf waarin de wet niet voorziet.

Dit artikel staat niet in de weg aan de berechting en bestraffing van iemand die schuldig is aan een handelen of nalaten dat, ten tijde van het handelen of nalaten, een misdrijf was overeenkomstig de algemene beginselen die door de internationale volkerengemeenschap worden erkend.

Art. 2. Toepassing van de strafwet in de tijd

Niemand kan worden bestraft voor een handelen of nalaten dat niet bij wet strafbaar was ten tijde van dat handelen of nalaten.

Evenmin kan een zwaardere hoofd- of bijkomende straf worden opgelegd dan die waarin ten tijde van het plegen van het misdrijf bij wet was voorzien.

In geval van wijziging van de strafwet na het plegen van het misdrijf gelden de voor de dader meest gunstige bepalingen.

Art. 3. Toepassing van de strafwet in de ruimte

Behoudens de bij wet bepaalde uitzonderingen wordt het misdrijf, op Belgisch grondgebied door Belgen of vreemdelingen gepleegd, bestraft overeenkomstig de bepalingen van de Belgische wetten.

Het misdrijf, buiten het Belgisch grondgebied door Belgen of vreemdelingen gepleegd, wordt in België niet bestraft, behoudens in de bij wet bepaalde gevallen.

Het misdrijf is op het grondgebied van het Rijk gepleegd wanneer een van de constitutieve of verzwarende bestanddelen ervan materieel op dat grondgebied heeft plaatsgevonden.

Art. 4. Interpretatie van de strafwet

De strafwet moet strikt worden geïnterpreteerd. Zij kan niet naar analogie worden toegepast in het nadeel van de vervolgde persoon.

De strafwet kan worden toegepast op feiten die de wetgever volstrekt onmogelijk kon voorzien ten tijde van haar afkondiging op voorwaarde dat de wil van de wetgever om dat soort feiten tot misdrijf te maken zeker is en dat de feiten onder de wettelijke omschrijving van het misdrijf kunnen vallen.

Hoofdstuk 2. Misdrijf

Afdeling 1. Definitie van het misdrijf

Art. 5. Bestanddelen van het misdrijf

Er is slechts een misdrijf indien een materieel bestanddeel en een moreel bestanddeel aanwezig zijn.

De gedraging wordt geacht wederrechtelijk te zijn wanneer het materieel en het moreel bestanddeel vervuld zijn.

De wet kan eveneens voorzien in verzwarende bestanddelen.

Art. 6. Materieel bestanddeel

Elk misdrijf vereist het bestaan van een materieel bestanddeel. Dit bestanddeel bestaat uit een handeling of een nalaten.

Art. 7. Moreel bestanddeel

§ 1. Elk misdrijf vereist het bestaan van een moreel bestanddeel bij de dader. Dit moreel bestanddeel houdt voor alle misdrijven in, het in staat zijn bewust en uit vrije wil te handelen.

Het in staat zijn van de dader om bewust en uit vrije wil te handelen, wordt vermoed zolang dit het bestaan van een schuldontheffingsgrond, zoals bedoeld in artikel 21, niet aannemelijk maakt.

Naast de vereisten bedoeld in het eerste lid kan de wet voor een bepaald misdrijf volgende bijkomende vereisten stellen opdat aan het moreel bestanddeel zou zijn voldaan:

  1. opzet, voor de opzettelijke misdrijven;

  2. zware fout, voor de onopzettelijke misdrijven.

    § 2. Het opzet kan bestaan uit een algemeen opzet of een bijzonder opzet.

    Het algemeen opzet bestaat uit het voornemen om met kennis van zaken het door de wet strafbaar gestelde gedrag aan te nemen. Er is sprake van het met kennis van zaken aannemen van het gedrag indien een persoon zich er bewust van is dat een omstandigheid bestaat of kan bestaan in de normale gang van zaken of dat een gevolg zich zal voordoen of zou kunnen voordoen binnen het normale verloop van de gebeurtenissen.

    Het bijzonder opzet bestaat, naast de vereisten gesteld aan het algemeen opzet, uit het voornemen om het door de wet bepaalde resultaat te bereiken of uit een door de wet bepaalde bijzondere geestesgesteldheid bij de dader. Indien het bijzonder opzet bestaat uit het voornemen om een bepaald resultaat te bereiken, wordt dit resultaat geacht te zijn nagestreefd door de dader wanneer hij dit resultaat als doel van zijn gedrag had of wanneer hij dit heeft aanvaard als een gevolg dat zich zou voordoen binnen het normale verloop van de gebeurtenissen.

    § 3. De zware fout bestaat uit een ernstig gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid.

    Art. 8. Verzwarend bestanddeel

    De wet kan voorzien in elementen, verzwarende bestanddelen genoemd, die tot gevolg hebben dat het misdrijf met een straf van één of meer niveaus hoger wordt bestraft.

    Afdeling 2. Strafbare poging

    Art. 9. Strafbare poging

    § 1. De poging tot misdrijf is strafbaar wanneer het crimineel voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard.

    Wie terugtreedt wegens omstandigheden afhankelijk van zijn wil, is niet strafbaar. De vrijwillige terugtred werkt enkel door naar de deelnemer indien wat hem betreft aan de toepassingsvoorwaarden is voldaan.

    De poging is altijd strafbaar voor de opzettelijke misdrijven.

    De strafbare poging wordt bestraft met een straf van het onmiddellijk lagere strafniveau dan datgene gesteld op het voltooide misdrijf.

    De strafbare poging van een misdrijf waarop in de wet op het voltooide misdrijf een straf van niveau 1 is gesteld, wordt bestraft met dezelfde straf of, wanneer de wet voorziet in een bijkomende straf en de rechter oordeelt dat dit een gepaste straf is, met een bijkomende straf die wordt uitgesproken in plaats van de hoofdstraf.

    § 2. Wordt bestraft met een straf die twee niveaus lager is dan het niveau gesteld op het voltooid misdrijf, de persoon die op vasthoudende en zekere wijze voorstelt, aanbiedt of aanzet een misdrijf te plegen waarop in de wet een straf van niveau 5 of hoger is gesteld en hij die een dergelijk voorstel, aanbod of aanzetting heeft aanvaard, terwijl dit geen uitwerking heeft gehad wegens omstandigheden onafhankelijk van zijn wil.

    Afdeling 3. Rechtvaardigingsgronden

    Art. 10. Rechtvaardigingsgronden

    Rechtvaardigingsgronden zijn door de wet bepaalde omstandigheden die de wederrechtelijkheid van de gestelde gedraging opheffen waardoor deze gedraging geoorloofd of gerechtvaardigd wordt.

    De rechtvaardigingsgronden zijn:

  3. het gebod of de toelating bij de wet;

  4. het bevel van de overheid;

  5. de noodtoestand;

  6. de wettige verdediging;

  7. het wettig verzet in geval van misbruik door de overheid.

    Art. 11. Gebod of toelating bij de wet

    Er is geen misdrijf wanneer het feit door de wet is opgelegd of toegelaten.

    Art. 12. Bevel van de overheid

    Er is geen misdrijf wanneer het feit door de overheid is bevolen overeenkomstig de wet.

    Art. 13. Noodtoestand

    Er is noodtoestand en dus geen misdrijf wanneer iemand enkel door het plegen van een als misdrijf omschreven feit een recht of een belang kan vrijwaren dat een ernstig en onmiddellijk gevaar loopt en waarvan de waarde hoger is dan de waarde van hetgeen door het als misdrijf omschreven feit wordt prijsgegeven.

    De feiten worden niet gerechtvaardigd indien de betrokkene de aangevoerde noodtoestand zelf opzettelijk heeft doen ontstaan.

    Art. 14. Wettige verdediging

    Eigenrichting waarbij een misdrijf wordt gepleegd, is niet geoorloofd.

    Er is evenwel wettige verdediging en dus geen misdrijf wanneer iemand, die niet in de mogelijkheid verkeert om een onrechtmatige, ernstige en ogenblikkelijke aanval tegen zijn persoon of tegen de persoon van een derde te ontwijken, anders dan door het als misdrijf omschreven feit te plegen, zich met de wil om deze aanval af te weren op een evenredige manier verweert.

    Art. 15. Wettig verzet in geval van misbruik door de overheid

    Er is geen misdrijf wanneer actief of passief verzet wordt geboden tegen een kennelijk onwettige daad van de overheid, die een onverwijlde reactie noodzakelijk maakt teneinde onherstelbare schade te voorkomen, en dit verzet wordt uitgeoefend op een manier die evenredig is met de aard en het belang van de onwettigheid.

    Hoofdstuk 3. Dader van het misdrijf

    Afdeling 1. Daderschap en deelneming

    Art. 16. Beginsel van de individuele verantwoordelijkheid

    Niemand is strafrechtelijk verantwoordelijk dan voor zijn eigen gedragingen.

    Art. 17. Definitie van daderschap

    Dader is de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die alle bestanddelen van het misdrijf in zich verenigt of die voldoet aan de in artikel 9 bepaalde voorwaarden:

  8. hetzij in persoon;

  9. hetzij door zich te bedienen van een ander persoon als louter instrument;

  10. hetzij door opzettelijk met anderen samen te werken.

    Art. 18. Verantwoordelijkheid van rechtspersonen

    Een rechtspersoon is strafrechtelijk verantwoordelijk voor de misdrijven die hetzij een intrinsiek verband hebben met de verwezenlijking van zijn voorwerp of de waarneming van zijn belangen, of die, zoals blijkt uit de concrete omstandigheden, voor zijn rekening zijn gepleegd.

    Met rechtspersonen worden gelijkgesteld:

  11. maatschappen;

  12. vennootschappen in oprichting.

    De strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de rechtspersonen sluit die van de natuurlijke personen die daders zijn van dezelfde feiten of eraan hebben deelgenomen, niet uit.

    Art. 19. Strafbare deelneming

    Diegenen die wetens en willens op betekenisvolle wijze bijdragen tot een misdrijf, op de wijze en binnen de perken als hierna aangegeven, worden als deelnemers beschouwd en kunnen als daders worden gestraft:

  13. zij die rechtstreeks aan de uitvoering deelnemen;

  14. zij die de voorbereiding of de uitvoering van het misdrijf vergemakkelijken;

  15. zij die rechtstreeks aanzetten tot het plegen van het misdrijf;

  16. zij die nalaten om te handelen en hierdoor het plegen van het misdrijf rechtstreeks hebben bevorderd of vergemakkelijkt;

  17. zij die hulp of bijstand verlenen aan de dader na het misdrijf indien hierover vooraf overleg is gepleegd.

    In...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT