Wet houdende de vaststelling van de afstamming van de meemoeder, de 5 mai 2014

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen aan het Burgerlijk Wetboek

Art. 2. In artikel 56 van het Burgerlijk Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 14 januari 2013, worden de woorden "door de vader of door de moeder" telkens vervangen door de woorden "door de vader, de moeder of de meemoeder".

Art. 3. Artikel 57, 2°, van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met de woorden "of de meemoeder zo de afstamming langs moederszijde vaststaat".

Art. 4. Artikel 62ter, 2°, van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met de woorden "of de meemoeder zo de afstamming langs moederszijde vaststaat".

Art. 5. In artikel 80bis, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

  1. de bepaling onder 2° wordt vervangen als volgt :

    "2° het jaar, de dag, de plaats van geboorte, de naam, de voornamen en de woonplaats van de moeder;";

  2. de bepaling onder 2° /1 wordt ingevoegd, luidende :

    "2° /1 het jaar, de dag, de plaats van geboorte, de naam, de voornamen en de woonplaats van de vader of de meemoeder, of de vader of de meemoeder die niet gehuwd is met de moeder en die het verwekt kind erkend heeft overeenkomstig artikel 328. Op zijn of haar vraag en mits toestemming van de moeder kunnen de naam, de voornamen en de woonplaats van de vader of de meemoeder die niet gehuwd is met de moeder en die het verwekt kind niet erkend heeft, tevens vermeld worden;".

    Art. 6. Artikel 319 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 1 juli 2006, wordt vervangen door wat volgt :

    "Art. 319. Wanneer het vaderschap niet vaststaat krachtens de artikelen 315 of 317, noch het meemoederschap bedoeld in hoofdstuk 2/1, kan de vader het kind erkennen onder de bij artikel 329bis bepaalde voorwaarden."

    Art. 7. Artikel 322, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 1 juli 2006 en gewijzigd bij de wet van 30 juli 2006, wordt vervangen door wat volgt :

    "Wanneer het vaderschap niet vaststaat krachtens de artikelen 315 of 317, noch op grond van een erkenning en wanneer het meemoederschap bedoeld in hoofdstuk 2/1 evenmin vaststaat, kan het bij vonnis, uitgesproken door de familierechtbank, worden vastgesteld onder de bij artikel 332quinquies bepaalde voorwaarden."

    Art. 8. In boek I, titel VII, van het Burgerlijk Wetboek wordt een hoofdstuk 2/1 ingevoegd, luidende :

    "Hoofdstuk 2/1. - Vaststelling van de afstamming van meemoederszijde".

    Art. 9. In hoofdstuk 2/1, ingevoegd bij artikel 8, wordt een afdeling 1 ingevoegd, luidende :

    "Afdeling 1. - Algemene bepalingen".

    Art. 10. In afdeling 1, ingevoegd bij artikel 9, wordt een artikel 325/1 ingevoegd, luidende :

    "Art. 325/1. Wanneer het vaderschap niet vaststaat krachtens hoofdstuk 2, kan het meemoederschap worden vastgesteld krachtens de bepalingen van dit hoofdstuk."

    Art. 11. In hoofdstuk 2/1, ingevoegd bij artikel 8, wordt een afdeling 2 ingevoegd, luidende :

    "Afdeling 2. - Vermoeden van meemoederschap".

    Art. 12. In afdeling 2, ingevoegd bij artikel 11, wordt een artikel 325/2 ingevoegd, luidende :

    "Art. 325/2. Het kind dat geboren is tijdens het huwelijk of binnen driehonderd dagen na ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk, heeft de echtgenote tot meemoeder.

    De bepalingen van artikel 316 tot 317 zijn van overeenkomstige toepassing."

    Art. 13. In dezelfde afdeling 2 wordt een artikel 325/3 ingevoegd, luidende :

    "Art. 325/3. § 1. Tenzij het kind bezit van staat heeft ten aanzien van de echtgenote, kan het vermoeden van meemoederschap worden betwist voor de familierechtbank door de moeder, het kind, de meemoeder ten aanzien van wie de afstamming vaststaat, de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist en de man die het vaderschap van het kind opeist.

    § 2. De vordering van de moeder moet worden ingesteld binnen een jaar na de geboorte.

    De vordering van de echtgenote moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat zij niet heeft toegestemd in de daad die de voortplanting tot doel had of binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de verwekking van het kind niet het gevolg kan zijn van de daad die de voortplanting tot doel had en waarin zij heeft toegestemd.

    De vordering van de vrouw die het meemoederschap opeist, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat zij heeft toegestemd in de verwekking overeenkomstig de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT