Wet houdende een uitgesteld loon in land- en tuinbouw., de 20 janvier 1968

Artikel 1. Op een vergoeding, uitgesteld loon genoemd, hebben recht de wettige, natuurlijke of adoptieve afstammelingen van een land- of tuinbouwer of van zijn echtgenoot, en de echtgenoten van deze afstammelingen, die (na de leeftijd van 18 jaar) (gedurende ten minste vijf jaar) doorlopend een niet beloonde normale arbeid hebben verricht op het bedrijf van die land- of tuinbouwer of van zijn echtgenoot. (De legerdienst of de daarmee gelijkgestelde dienst onderbreekt de periode van vijf jaar niet, maar geeft geen recht op vergoeding). Zij die wegens hun arbeid op het bedrijf geen volledig loon hebben ontvangen maar wel bijzondere voordelen die niet aan andere afstammelingen van dezelfde graad zijn verleend, worden geacht, behoudens tegenbewijs, deze voordelen te hebben ontvangen in vergelding voor dergelijke arbeid en zij hebben slechts aanspraak op het verschil tussen het uitgesteld loon berekend zoals hierna bepaald, en de waarde van die voordelen, geraamd op het tijdstip van de toekenning. De voordelen verstrekt in de vorm van kost, inwoning of bijdragen voor de sociale wetgeving worden niet in aanmerking genomen.

Art. 2. Het uitgesteld loon wordt vastgesteld op (de helft) van het brutoloon van een geschoold landbouwarbeider of -arbeidster, berekend op basis van het hoogste loon dat van toepassing was gedurende de periode van werkelijke arbeid waarvoor uitgesteld loon kan worden gevorderd. Deze periode mag tien jaar niet te boven gaan. Indien de afstammeling en zijn echtgenoot, gedurende de gehele periode of een gedeelte ervan, beide op het bedrijf hebben gewerkt overeenkomstig de bepalingen van artikel 1, wordt het loon van ieder van de echtgenoten voor de tijd van de gemeenschappelijke arbeid vastgesteld op (de helft) van het brutoloon van een geschoold landbouwarbeider of -arbeidster.

Art. 3. Voor het ontstaan van het recht op uitgesteld loon en de berekening ervan wordt eveneens rekening gehouden met de arbeid verricht in dienst van het bedrijf, dat is voortgezet na het overlijden van de exploitanten of één van hen of ook na de ontbinding van de gemeenschap tussen de exploitanten of tussen de exploitant en zijn echtgenoot, tot aan het verzoek tot vereffening van de nalatenschap of van de gemeenschap.

Art. 4. § 1. Het uitgesteld loon is eisbaar:1° bij het overlijden van de exploitant of van één van de exploitanten;2° bij de ontbinding van de gemeenschap voor wier rekening het bedrijf geheel of overwegend wordt geëxploiteerd.Indien de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT