Wet houdende instemming met het Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU. - Euratom - Addendum, de 16 mars 2021

Artikel 1

Onderwerp

Bij dit besluit worden de voorschriften vastgesteld voor de toekenning van eigen middelen aan de Unie om de financiering van de jaarlijkse begroting van de Unie te waarborgen.

Artikel 2

Categorieën eigen middelen en specifieke berekeningsmethoden

  1. De in de Uniebegroting opgevoerde eigen middelen worden gevormd door de ontvangsten uit:

    1. traditionele eigen middelen bestaande uit de heffingen, premies, extra bedragen of compenserende bedragen, aanvullende bedragen of aanvullende elementen, rechten van het gemeenschappelijk douanetarief en de overige door de instellingen van de Unie ingevoerde of in te voeren rechten op het handelsverkeer met derde landen, de douanerechten op de onder het vervallen Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal vallende producten, alsmede de bijdragen en andere heffingen die in het kader van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker zijn vastgesteld;

    2. de toepassing van een uniform afdrachtpercentage van 0,30 % voor alle lidstaten op het totale bedrag aan btw-inkomsten dat is geïnd ten aanzien van alle belastbare leveringen, gedeeld door het gewogen gemiddeld btw-tarief, berekend over het betreffende kalenderjaar, zoals bepaald in Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 van de Raad (4). Voor elke lidstaat mag de hiertoe in aanmerking te nemen btw-grondslag niet meer bedragen dan 50 % van het bni;

    3. de toepassing van een uniform afdrachtpercentage op het gewicht van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval dat in elke lidstaat wordt gegenereerd. Het uniform afdrachtpercentage bedraagt 0,80 EUR per kilogram. Voor bepaalde lidstaten geldt een jaarlijkse forfaitaire verlaging als omschreven in de derde alinea van lid 2;

    4. de toepassing van een, met inachtneming van alle andere ontvangsten, in het kader van de begrotingsprocedure vast te stellen uniform afdrachtpercentage op de som van de bni's van alle lidstaten.

  2. Voor de toepassing van lid 1, onder c), van dit artikel betekent "kunststof" een polymeer in de zin van artikel 3, punt 5, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (5) waaraan additieven of andere stoffen kunnen zijn toegevoegd; "verpakkingsafval" en "recycling" hebben de betekenis die aan die begrippen in respectievelijk punt 2 en punt 2 ter van artikel 3 van Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) is toegekend, en als gebruikt in Besluit 2005/270/EG van de Commissie (7).

    Het gewicht van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval wordt berekend als het verschil tussen het gewicht van het kunststof verpakkingsafval dat in een bepaald jaar in een lidstaat wordt gegenereerd en het gewicht van het in dat jaar gerecyclede kunststof kunststof verpakkingsafval, zoals bepaald op grond van Richtlijn 94/62/EG.

    De volgende lidstaten hebben recht op jaarlijkse forfaitaire verlagingen, uitgedrukt in lopende prijzen, van hun respectieve bijdragen uit hoofde van lid 1, onder c), ten belope van 22 miljoen EUR voor Bulgarije, 32,1876 miljoen EUR voor Tsjechië, 4 miljoen EUR voor Estland, 33 miljoen EUR voor Griekenland, 142 miljoen EUR voor Spanje, 13 miljoen EUR voor Kroatië, 184,0480 miljoen EUR voor Italië, 3 miljoen EUR voor Cyprus, 6 miljoen EUR voor Letland, 9 miljoen EUR voor Litouwen, 30 miljoen EUR voor Hongarije, 1,4159 miljoen EUR voor Malta, 117 miljoen EUR voor Polen, 31,3220 miljoen EUR voor Portugal, 60 miljoen EUR voor Roemenië, 6,2797 miljoen EUR voor Slovenië en 17 miljoen EUR voor Slowakije.

  3. Voor de toepassing van lid 1, onder d), is het uniforme afdrachtpercentage van toepassing op het bni van elke lidstaat. Onder bni in de zin van lid 1, onder d), wordt verstaan een jaarlijks bni, uitgedrukt in marktprijzen, zoals dat door de Commissie is meegedeeld in toepassing van Verordening (EU) nr. 549/2013.

  4. Voor de periode 2021-2027 genieten de volgende lidstaten een brutoverlaging van hun jaarlijkse bni-bijdragen uit hoofde van lid 1, onder d), ten belope van 565 miljoen EUR voor Oostenrijk, 377 miljoen EUR voor Denemarken, 3,671 miljard EUR voor Duitsland, 1,921 miljard EUR voor Nederland en 1,069 miljard EUR voor Zweden. Die bedragen worden uitgedrukt in prijzen van 2020 en omgerekend in actuele prijzen door toepassing van de door de Commissie meegedeelde, meest recente deflator voor het bruto binnenlands product voor de Unie uitgedrukt in euro die beschikbaar is wanneer de ontwerpbegroting wordt opgesteld. Die brutoverlagingen worden gefinancierd door alle lidstaten.

  5. Indien de Uniebegroting bij het begin van het begrotingsjaar niet is vastgesteld, blijven de bestaande uniforme bni-afdrachtpercentages van toepassing tot de inwerkingtreding van de nieuwe percentages.

    Artikel 3

    Maxima van de eigen middelen

  6. Het totale bedrag van de aan de Unie ter dekking van de jaarlijkse betalingskredieten toegewezen eigen middelen is niet hoger dan 1,40 % van de som van de bni's van alle lidstaten.

  7. De jaarlijks in de Uniebegroting opgevoerde vastleggingskredieten bedragen niet meer dan 1,46 % van de som van de bni's van alle lidstaten.

  8. Er wordt een gepaste verhouding tussen vastleggingskredieten en betalingskredieten in acht genomen om ervoor te zorgen dat zij verenigbaar zijn en om in de volgende jaren de hand te kunnen houden aan het in lid 1 bepaalde maximum.

  9. Indien wijzigingen in Verordening (EU) nr. 549/2013 significante veranderingen van het bni-peil meebrengt, berekent de Commissie de in de leden 1 en 2 vastgelegde maxima opnieuw, zoals tijdelijk verhoogd overeenkomstig artikel 6, op basis van de volgende formule: ( Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 22-04-2021, p. 37280 )

    waarbij :

    - "x%" het maximum van de eigen middelen voor betalingskredieten is;

    - "y%" het maximum van de eigen middelen voor vastleggingskredieten is;

    - "t" het laatste volledige jaar is waarvoor de bij Verordening (EU) 2019/516 van het Europees Parlement en de Raad (8) vastgestelde gegevens beschikbaar zijn;

    - "ESR"" het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Unie is.

    Artikel 4

    Gebruik van op kapitaalmarkten geleende middelen

    De Unie gebruikt op kapitaalmarkten geleende middelen niet voor de financiering van beleidsuitgaven.

    Artikel 5

    Buitengewone en tijdelijke aanvullende middelen ter bestrijding van de gevolgen van de COVID-19-crisis

  10. Uitsluitend met het oog op het aanpakken van de gevolgen van de COVID-19-crisis door middel van de verordening van de Raad tot vaststelling van een herstelinstrument van de Europese Unie en de daarin genoemde sectorale wetgeving:

    1. wordt de Commissie gemachtigd om namens de Unie middelen op kapitaalmarkten maximaal 750 miljard EUR in prijzen van 2018 te lenen. De transacties tot het opnemen van leningen worden uitgevoerd in euro;

    2. maximaal 360 miljard EUR in prijzen van 2018 van de geleende middelen mogen worden gebruikt voor het verstrekken van leningen en, in afwijking van artikel 4, maximaal 390 miljard EUR in prijzen van 2018 van de geleende middelen mag worden gebruikt voor uitgaven.

    Het in de eerste alinea, onder a), bedoelde bedrag wordt aangepast op basis van een vaste deflator van 2 % per jaar. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad jaarlijks in kennis van het aangepaste bedrag.

    De Commissie beheert de in eerste alinea, onder a), bedoelde opname van leningen op zodanige wijze dat na 2026 geen nieuwe netto opname van leningen plaatsvindt.

  11. De terugbetaling van de hoofdsom van de geleende voor de in lid 1, eerste alinea, onder b), van dit artikel bedoelde uitgaven te gebruiken middelen en de daarmee samenhangende verschuldigde rente komen ten laste van de Uniebegroting. Overeenkomstig artikel 112, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (9) mag de vastlegging in de begroting in verscheidene jaartranches worden verdeeld.

    De terugbetaling van de in de lid 1, eerste alinea, onder a), van dit artikel bedoelde middelen geschiedt overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer, volgens een schema dat waarborgt dat de verplichtingen gestaag en voorspelbaar verminderen. Met de terugbetaling van de hoofdsom van de middelen wordt vóór het einde van de MFK-periode 2021-2027 begonnen, met een minimumbedrag, voor zover bedragen die niet voor uit hoofde van de in lid 1 van dit artikel bedoelde leningen verschuldigde rentebetalingen zijn gebruikt, het toelaten, met inachtneming van de in artikel 314 VWEU bepaalde procedure. Alle verplichtingen als gevolg van de uitzonderlijke en tijdelijke machtiging van de Commissie om in lid 1 van dit artikel bedoelde leningen op te nemen worden uiterlijk op 31 december 2058 volledig terugbetaald.

    De door de Unie in een gegeven jaar verschuldigde bedragen voor de terugbetaling van de hoofdsom van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde middelen belopen niet meer dan 7,5 % van het in lid 1, eerste alinea, onder b), bedoelde maximumbedrag dat voor uitgaven moet worden gebruikt.

  12. De Commissie treft de noodzakelijke regelingen voor het beheer van de transacties tot het opnemen van leningen. De Commissie informeert het Europees Parlement en de Raad regelmatig en uitgebreid over alle aspecten van haar strategie voor schuldbeheer. De Commissie stelt een tijdschema voor de uitgifte vast met de verwachte uitgiftedata en -volumes voor het komende jaar, en een plan met de verwachte aflossingen van de hoofdsom en rentebetalingen, en deelt het aan het Europees Parlement en de Raad mee. De Commissie actualiseert dat tijdschema regelmatig.

    Artikel 6

    Buitengewone en tijdelijke verhoging van de maxima van de eigen middelen ten behoeve van de toewijzing van de voor de bestrijding van de gevolgen van de COVID-19-crisis benodigde middelen

    De in artikel 3, leden 1 en 2, vastgestelde maxima worden elk tijdelijk verhoogd met 0,6 procentpunt met als enig doel alle verplichtingen van de Unie die voortvloeien uit haar in artikel 5 bedoelde leningen, te dekken totdat al deze verplichtingen zijn vervallen, en...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT