Wet houdende de eerste aanpassing van de Middelenbegroting voor het begrotingsjaar 2018, de 11 juillet 2018

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

Art. 2. Voor het begrotingsjaar 2018 worden de lopende ontvangsten van de Staat herraamd :

Voor de fiscale ontvangsten,

op . . . . . EUR 54.466.744.000

Voor de niet-fiscale ontvangsten,

op . . . . . EUR 4.140.482.000

Zegge te samen . . . . . EUR 58.607.226.000

overeenkomstig Titel I van de hierbijgaande tabel.

Art. 3. Voor het begrotingsjaar 2018 worden de kapitaalontvangsten herraamd :

Voor de fiscale ontvangsten,

op . . . . . EUR 200.000.000

Voor de niet-fiscale ontvangsten,

op . . . . . EUR 1.318.933.000

Zegge te samen . . . . . EUR 1.518.933.000

overeenkomstig Titel II van de hierbijgaande tabel.

Art. 4. Voor het begrotingsjaar 2018, wordt de opbrengst van leningen en aanverwante verrichtingen zonder invloed op het netto te financieren saldo herraamd op 40.079.500.000 euro, overeenkomstig Titel III van de hierbijgaande tabel.

Art. 5. Artikel 11 van de wet van 22 december 2017 houdende de Middelenbegroting van het begrotingsjaar 2018 wordt vervangen door een artikel luidend als volgt:

Overeenkomstig artikel 53, eerste lid, 1°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, gewijzigd door de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, door de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, door de bijzondere wet van 19 juli 2012 houdende een correcte financiering van de Brusselse Instellingen en door de bijzondere wet van 6 januari 2014 tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden, en rekening houdend met :

  1. de in artikel 4, § 5, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde toewijzing van nalatigheidintresten, last van verwijlintresten, forfaitaire en proportionele fiscale boeten op de in artikel 3 van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen ;

  2. de in artikel 5, § 3, tweede lid, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde toestand waarbij het Vlaamse Gewest met ingang van het aanslagjaar 1999 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 5°, van dezelfde bijzondere wet bedoelde onroerende voorheffing ;

  3. de in artikel 5, § 3, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde toestand waarbij :

    1) het Waalse Gewest met ingang van 1 januari 2010 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 1°, 2° en 3°, van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen ;

    2) het Waalse Gewest met ingang van 1 januari 2014 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 10°, 11° et 12°, van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen ;

    3) het Vlaamse Gewest met ingang van 1 januari 2011 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 10°, 11° en 12°, van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen ;

    4) het Vlaamse Gewest met ingang van 1 januari 2015 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 4°, 6° tot 8°, van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen ;

    5) het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest met ingang van 1 januari 2018 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 5°, van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen ;

    worden de in artikel 3 van dezelfde bijzondere wet bedoelde overdrachten inzake gewestelijke belastingen, verhoogd met voormelde interesten en boeten, voor het begrotingsjaar 2018 geraamd op 70.618.000 EUR voor het Vlaamse Gewest, op 2.036.783.000 EUR voor het Waalse Gewest en op 1.268.252.000 EUR voor het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest.

    Art. 6. Artikel 12 van de wet van 22 december 2017 houdende de Middelenbegroting van het begrotingsjaar 2018 wordt vervangen door een artikel luidend als volgt:

    Overeenkomstig artikel 53, eerste lid, 2°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, gewijzigd door de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, door de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, door de bijzondere wet van 19 juli 2012 houdende een correcte financiering van de Brusselse Instellingen en door de bijzondere wet van 6 januari 2014 tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden, en rekening houdend met :

  4. de wet van 23 mei 2000 tot bepaling van de criteria bedoeld in artikel 39, § 2, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 ;

  5. het in artikel 81quinquies, § 2, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde bedrag dat in mindering wordt gebracht van het in artikel 40quinquies van dezelfde bijzondere wet bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de belasting op de toegevoegde waarde aan de Vlaamse Gemeenschap ;

  6. het in artikel 48/1, §§ 1 en 4, van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde overgangsbedrag voor de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap dat, overeenkomstig artikel 48/1, § 5, van dezelfde bijzondere wet :

    1) in mindering wordt gebracht van het in artikel 47/2 van dezelfde bijzondere wet bedoelde toegewezen gedeelte van de opbrengst van de federale personenbelasting aan respectievelijk de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap, indien het overgangsbedrag positief is,

    2) toegevoegd wordt aan het in artikel 47/2 van...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT