Arrest nr. 106/2000 van 25 oktober 2000 Rolnummer 2007 In zake : de vordering tot schorsing van artikel 14 van de wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde ca

Arrest nr. 106/2000 van 25 oktober 2000

Rolnummer 2007

In zake : de vordering tot schorsing van artikel 14 van de wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk, ingesteld door de v.z.w. Liga voor Mensenrechten.

Het Arbitragehof,

samengesteld uit de voorzitters G. De Baets en M. Melchior, en de rechters H. Boel, L. François, P. Martens, J. Delruelle, H. Coremans, A. Arts, R. Henneuse en M. Bossuyt, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter G. De Baets,

wijst na beraad het volgende arrest :

I. Onderwerp van de vordering

Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 6 juli 2000 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 7 juli 2000, heeft de v.z.w. Liga voor Mensenrechten, met maatschappelijke zetel te 9000 Gent, Van Stopenberghestraat 2, een vordering tot schorsing ingesteld van artikel 14 van de wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 10 januari 2000).

Bij hetzelfde verzoekschrift vordert de verzoekende partij eveneens de vernietiging van de voormelde wetsbepaling.

II. De rechtspleging

Bij beschikking van 7 juli 2000 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Bij beschikking van 13 juli 2000 heeft het Hof de dag van de terechtzitting bepaald op 20 september 2000, na de partijen te hebben uitgenodigd uiterlijk op 4 september 2000 schriftelijke opmerkingen ter griffie te laten toekomen met name betreffende de bevoegdheid van het Hof ten aanzien van wat als een lacune van de wet zou kunnen worden beschouwd.

Van die beschikking is kennisgegeven aan de in artikel 76 van de organieke wet vermelde autoriteiten evenals aan de verzoekende partij en haar advocaat bij op 20 juli 2000 ter post aangetekende brieven.

De Ministerraad, Wetstraat 16, 1000 Brussel, heeft een nota met opmerkingen ingediend bij op 1 september 2000 ter post aangetekende brief.

Bij beschikking van 20 september 2000, heeft voorzitter G. De Baets de zaak voorgelegd aan het Hof in voltallige zitting.

Op de openbare terechtzitting van 20 september 2000 :

- zijn verschenen :

. P. Pataer, voor de verzoekende partij;

. Mr. J.-F. De Bock, advocaat bij de balie te Brussel, voor de Ministerraad;

- hebben de rechters-verslaggevers H. Boel en P. Martens verslag uitgebracht;

- zijn de voornoemde partijen gehoord;

- is de zaak in beraad genomen.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

III. In rechte

- A -

Standpunt van de verzoekende partij

A.1. De verzoekende partij voert een enig middel aan, ontleend aan de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet door artikel 14 van de wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk (hierna : de regularisatiewet).

Volgens de verzoekende partij had de wetgever, op grond van het gelijkheids- en niet-discriminatiebeginsel, in artikel 14 van de regularisatiewet moeten bepalen dat de betrokken vreemdeling die een verzoek tot regularisatie heeft ingediend, tegelijk en voor de duur van het onderzoek van zijn aanvraag aanspraak moet kunnen maken op de maatschappelijke dienstverlening waarin de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (O.C.M.W.) voorziet. De wetgever had voormeld artikel 14 inzonderheid moeten aanvullen met een bepaling volgens welke de betrokken vreemdeling niet valt onder de toepassing van artikel 57, § 2, van de O.C.M.W.-wet, waarin het beginsel is opgenomen dat de taak van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ten aanzien van « illegale » vreemdelingen beperkt is tot het verlenen van dringende medische hulp. « Door de niet-toevoeging van deze bijkomende bepaling in voornoemd artikel 14 heeft de wetgever door omissie of verzuim de artikelen 10 en 11 van de Grondwet geschonden. »

A.2. Aangezien het tijdelijke verblijfsrecht dat in artikel 14 van de wet van 22 december 1999 aan bepaalde vreemdelingen wordt toegekend, door de verzoekende partij niet wordt betwist, verzoekt die partij het Hof, met toepassing van artikel 8, tweede lid, van de bijzondere wet op het Arbitragehof, « in...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT