Arrest nr. 129/2002 van 10 juli 2002 Rolnummer 2404 In zake : de vordering tot schorsing van artikel 25 van de wet van 14 januari 2002 houdende maatregelen inzake gezondheidszorg, ingesteld door B. Me

Arrest nr. 129/2002 van 10 juli 2002

Rolnummer 2404

In zake : de vordering tot schorsing van artikel 25 van de wet van 14 januari 2002 houdende maatregelen inzake gezondheidszorg, ingesteld door B. Meeus.

Het Arbitragehof,

samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters L. François, P. Martens, M. Bossuyt, A. Alen en J.-P. Moerman, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts,

wijst na beraad het volgende arrest :

I. Onderwerp van de vordering

Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 28 maart 2002 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 29 maart 2002, heeft B. Meeus, wonende te 3000 Leuven, Louis Melsensstraat 16, een vordering tot schorsing ingesteld van artikel 25 van de wet van 14 januari 2002 houdende maatregelen inzake gezondheidszorg (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 22 februari 2002).

Bij hetzelfde verzoekschrift vordert de verzoekende partij eveneens de vernietiging van voormelde wetsbepaling.

II. De rechtspleging

Bij beschikking van 29 maart 2002 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Bij beschikking van 2 mei 2002 heeft het Hof de dag van de terechtzitting bepaald op 29 mei 2002, na de eventueel tussenkomende partijen te hebben verzocht ter terechtzitting te antwoorden op de hierna vermelde vragen :

Overwegende dat :

- door het koninklijk besluit van 10 april 1995 houdende vereenvoudiging van de loopbaan van sommige ambtenaren in de rijksbesturen die behoren tot de niveaus 1 en 2+ (artikel 19, § 1) is bepaald dat alleen de sociaal inspecteurs in aanmerking komen voor een bevordering tot de graad van sociaal inspecteur-directeur. In het koninklijk besluit van 8 november 1998 houdende vereenvoudiging van de loopbaan van sommige ambtenaren van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (artikel 14, § 1) is bepaald dat ook de ambtenaren van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering, titularis van de geschrapte graad van directeur bij de Dienst voor administratieve controle, kunnen worden benoemd tot de graad van sociaal inspecteur-directeur;

- artikel 11, § 1, van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, aan de Koning de bevoegdheid delegeert om het statuut van het personeel van die instellingen te regelen;

Welke zijn de redenen die de wetgever ertoe gebracht hebben :

- een aangelegenheid die voorheen geregeld was bij koninklijk besluit, thans bij wet te regelen ?

- de wetswijziging te beperken tot de betrekking van sociaal inspecteur-directeur bij het Instituut, terwijl de loopbaan van de ambtenaren bij het RIZIV voor het overige bij koninklijk besluit geregeld blijft ?

- te beslissen dat de betrekking van sociaal inspecteur-directeur bij het RIZIV voortaan op gelijke wijze moet openstaan voor de sociaal inspecteurs via bevordering en voor de personeelsleden van rang 13 via verandering van graad ?

Van die beschikking is kennisgegeven aan de in artikel 76 van de organieke wet vermelde autoriteiten evenals aan de verzoekende partij bij op 3 mei 2002 ter post aangetekende brieven.

Bij beschikking van 8 mei 2002 heeft het Hof de zaak verdaagd naar de terechtzitting van 30 mei 2002.

Van die beschikking is kennisgegeven aan de in artikel 76 van de organieke wet vermelde autoriteiten evenals aan de verzoekende partij bij op 13 mei 2002 ter post aangetekende brieven.

Op de openbare terechtzitting van 30 mei 2002 :

- zijn verschenen :

. de verzoeker, in eigen persoon;

. Mr. B. Van Hyfte, advocaat bij de balie te Brussel, voor de Ministerraad;

- hebben de rechters-verslaggevers M. Bossuyt en L. François verslag uitgebracht;

- zijn de voornoemde partijen gehoord;

- is de zaak in beraad genomen.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

III. In rechte

- A -

Standpunt van de verzoekende partij

A.1. De verzoeker meent dat hij als ambtenaar beschikt over het rechtens vereiste belang om de vernietiging van de bestreden bepaling te vorderen, nu hij ten gevolge van die bepaling voor de mogelijke bevordering tot de betrekking van sociaal inspecteur-directeur bij het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) de concurrentie zal ondergaan van ambtenaren van rang 13 die niet behoren tot het korps.

A.2.1. In een eerste middel voert de verzoeker een schending aan van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat de bestreden bepaling zijn recht op toegang tot de rechter aantast.

Volgens de parlementaire voorbereiding was de bestreden bepaling noodzakelijk om, naar aanleiding van de rechtspraak van de Raad van State, wettelijke duidelijkheid te creëren omtrent de personen die kunnen dingen naar de betrekking van sociaal inspecteur-directeur. Zoals werd opgemerkt in het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State wordt evenwel niet gepreciseerd waarin die onduidelijkheid bestond. Evenmin wordt een antwoord gegeven op de opmerking van de Raad van State dat de bestreden bepaling vanwege haar aard niet thuishoort in een wet, doch wel in een koninklijk besluit.

A.2.2. De...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT