Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties., de 21 novembre 2002

Artikel 1. Met dit besluit worden de bepalingen omgezet van richtlijn 2001/80/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties.

Dit besluit is van toepassing op stookinstallaties met een nominaal thermisch vermogen van 50 megawatt of meer, ongeacht het toegepaste brandstoftype (vaste, vloeibare of gasvormige brandstof). Die installaties vallen, naar gelang van het geval, onder rubriek 40 van de lijst gevoegd bij het besluit van 4 maart 1999 tot vaststelling van de ingedeelde inrichtingen van klasse IB, II en III met toepassing van artikel 4 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen of onder rubriek 212 van de lijst gevoegd bij de ordonnantie van 22 april 1999 tot vaststelling van de ingedeelde inrichtingen van klasse IA van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen.

Art. 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :

  1. " emissie " : uitworp van stoffen in de lucht door een stookinstallatie;

  2. " rookgassen " : gasvormige uitworp die vaste, vloeibare of gasvormige emissies bevat; het debiet van rookgassen wordt berekend in kubieke meter per uur bij genormaliseerde temperatuur (273 K) en druk (101,3 kPa) en na aftrek van het waterdampgehalte, en wordt uitgedrukt in " Nm3/h ";

  3. " emissiegrenswaarde " : toelaatbare hoeveelheid van een stof die met de rookgassen van een stookinstallatie gedurende een bepaalde periode in de lucht mag worden uitgestoten; de emissiegrenswaarde wordt berekend in massa per volume rookgassen bij een zuurstofgehalte in de rookgassen van 3 volumepercent in het geval van vloeibare en gasvormige brandstoffen, van 6 volumepercent in het geval van vaste brandstoffen en van 15 volumepercent in het geval van gasturbines, en wordt uitgedrukt in " mg/Nm3 ";

  4. " ontzwavelingspercentage " : de verhouding tussen de hoeveelheid zwavel die gedurende een bepaalde periode op de locatie van een stookinstallatie niet wordt uitgestoten en de hoeveelheid zwavel in de brandstof die in de stookinstallatie en de bijhorende voorzieningen wordt ingevoerd en in dezelfde periode wordt verbruikt;

  5. " brandstof " : elke vaste, vloeibare of gasvormige brandbare stof waarmee de stookinstallatie wordt gevoed, met uitzondering van afvalstoffen die vallen onder het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 21 november 2002 betreffende de verbranding van afval;

  6. " stookinstallatie " : elk technisch toestel waarin brandstoffen worden geoxideerd teneinde de aldus opgewekte warmte te gebruiken.

    Dit besluit is enkel van toepassing op stookinstallaties die bestemd zijn voor de opwekking van energie, met uitzondering van die welke de verbrandingsproducten rechtstreeks in productieprocédés gebruiken. Dit besluit is met name niet van toepassing op de volgende verbrandingsinstallaties :

    1. installaties waarin de verbrandingsproducten worden gebruikt voor directe verwarming, droging of enige andere behandeling van voorwerpen of materialen, bijvoorbeeld herverhittingsovens en ovens voor warmtebehandeling;

    2. naverbrandingsinstallaties, dit wil zeggen technische voorzieningen voor de zuivering van rookgassen door verbranding, die niet als autonome stookinstallatie worden geëxploiteerd;

    3. installaties voor het regenereren van katalysatoren voor het katalytisch kraakproces;

    4. installaties om zwavelwaterstof om te zetten in zwavel;

    5. in de chemische industrie gebruikte reactoren;

    6. cokesbatterijovens;

    7. windverhitters van hoogovens;

    8. technische voorzieningen die bij de voortstuwing van een voertuig, schip of vliegtuig worden gebruikt;

    9. gasturbines die op offshore-platforms worden gebruikt;

    10. gasturbines die vóór 27 november 2002 een vergunning hebben gekregen of waarvoor, vóór 27 november 2002, naar het oordeel van het BIM een volledige vergunning is aangevraagd, mits de installatie niet later dan 27 november 2003 in gebruik genomen wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 6, § 1, en bijlage VI (A) en (B).

    Installaties die worden aangedreven door diesel-, benzine- of gasmotoren zijn niet aan dit besluit onderworpen.

    Wanneer twee of meer afzonderlijke nieuwe installaties zo worden geïnstalleerd dat hun rookgassen naar het oordeel van het BIM, met inachtneming van technische en economische omstandigheden, via één gemeenschappelijke schoorsteen zouden kunnen worden uitgestoten, wordt dit samenstel van installaties als één eenheid aangemerkt;

  7. " gemengde stookinstallatie " : elke stookinstallatie die terzelfder tijd of beurtelings met twee of meer brandstoffen kan worden gevoed;

  8. " nieuwe installatie " : elke stookinstallatie waarvoor de eerste bouwvergunning op of na 1 juli 1987 is verleend;

  9. " bestaande installatie " : elke stookinstallatie waarvoor de eerste bouwvergunning vóór 1 juli 1987 is verleend;

  10. " biomassa " : producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit plantaardig landbouw- of bosbouwmateriaal dat gebruikt kan worden als brandstof om de energetische inhoud ervan te benutten, alsmede de volgende als brandstof gebruikte afvalstoffen :

    1. plantaardig afval uit land- en bosbouw;

    2. plantaardig afval van de levensmiddelenindustrie, indien de opgewekte warmte wordt teruggewonnen;

    3. vezelachtig afval afkomstig van de productie van ruwe pulp en van de productie van papier uit pulp, indien het op de plaats van productie wordt meeverbrand en de opgewekte warmte wordt teruggewonnen;

    4. kurkafval;

    5. houtafval, met uitzondering van houtafval dat ten gevolge van een behandeling met houtbeschermingsmiddelen of door het aanbrengen van een beschermingslaag gehalogeneerde organische verbindingen dan wel zware metalen kan bevatten, wat in het bijzonder het geval is voor houtafval afkomstig van bouw- en sloopafval;

  11. " gasturbine " : een roterende machine die thermische energie in arbeid omzet, in hoofdzaak bestaande uit een compressor, een thermisch toestel waarin brandstof wordt geoxideerd om het werkmedium te verhitten, en een turbine;

  12. " BIM " : Brussels Instituut voor Milieubeheer.

    Art. 3. § 1. Onverminderd artikel 13 bevat iedere milieuvergunning voor een nieuwe stookinstallatie waarvoor vóór 27 november 2002 een volledige vergunning is aangevraagd en mits de installatie niet later dan 27 november 2003 in gebruik genomen wordt, voorschriften met betrekking tot de inachtneming van de in punt A van de bijlagen I tot en met V voor zwaveldioxide, stikstofoxiden en stof vastgestelde emissiegrenswaarden.

    § 2. Iedere milieuvergunning voor een andere nieuwe stookinstallatie dan die welke zijn bedoeld in § 1, bevat voorschriften met betrekking tot de inachtneming van de in punt B van de bijlagen I tot en met V voor zwaveldioxide, stikstofoxiden en stof vastgestelde emissiegrenswaarden.

    § 3. De milieuvergunning kan strengere emissiegrenswaarden en uitvoeringstermijnen opleggen dan die welke in de §§ 1 en 2 en in artikel 9 zijn genoemd.

    De milieuvergunning kan ook emissiegrenswaarden voor andere verontreinigende stoffen opleggen, aanvullende eisen stellen of de aanpassing van de installaties aan de technische vooruitgang voorschrijven.

    Art. 4. In afwijking van het bepaalde in bijlage I geldt voor installaties met een nominaal thermisch vermogen van 400 MW of meer die niet meer dan de hierna volgende aantallen per jaar in bedrijf zijn (voortschrijdend gemiddelde over een periode van vijf jaar) :

    - 2 000 uur tot 31 december 2015,

    - 1 500 uur vanaf 1 januari 2016,

    een SO2-emissiegrenswaarde van 800 mg/Nm3.

    Deze bepaling is niet van toepassing op nieuwe installaties waarvoor de vergunning overeenkomstig artikel 3, § 2, is verleend.

    Art. 5. Voor nieuwe installaties waarvoor een milieuvergunning is verleend overeenkomstig artikel 3, § 2, of voor installaties waarop artikel 9 van toepassing is, wordt in de effectenstudie of het effectenverslag de technische en economische haalbaarheid van warmtekrachtkoppeling onderzocht.

    Indien de haalbaarheid wordt bevestigd, rekening houdend met de markt- en distributiesituatie, worden de installaties in die zin ontworpen.

    Art. 6. § 1. De in artikel 3 genoemde milieuvergunningen bevatten voorschriften inzake procedures bij storingen of uitvallen van de zuiveringsinrichting.

    Meer bepaald bepaalt de vergunning dat ingeval de zuiveringsinrichting is uitgevallen en niet binnen 24 uur weer normaal functioneert, de installatie geheel of gedeeltelijk moet worden stilgelegd of met een weinig vervuilende brandstof in werking moet worden gehouden.

    In elk geval bepaalt de milieuvergunning op welke manier en binnen welke termijn het BIM op de hoogte moet worden gesteld, waarbij die termijn niet meer dan 48 uur mag bedragen.

    De som van de perioden van werking zonder zuiveringsinrichting mag in een periode van 12 maanden in geen geval meer bedragen dan 120 uur.

    Het BIM kan uitzonderingen toestaan op de limieten van 24 uur en 120 uur, wanneer, naar zijn oordeel :

    1. het absoluut noodzakelijk is om de energievoorziening in stand te houden, of;

    2. de installatie met de uitgevallen inrichting anders voor een beperkte tijd zou worden vervangen door een installatie die...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT