Besluit van de Vlaamse Regering houdende de vergunningsvoorwaarden en het kwaliteitsbeleid voor gezinsopvang en groepsopvang van baby's en peuters, de 22 novembre 2013

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder :

  1. buitenschoolse opvang : de opvang van kinderen die naar de basisschool, vermeld in artikel 3, 6°, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, gaan;

  2. contracthouder : de persoon uit het gezin waarmee de organisator een schriftelijke overeenkomst voor kinderopvang heeft;

  3. decreet van 20 april 2012 : het decreet van 20 april 2012 houdende de organisatie van kinderopvang van baby's en peuters;

  4. gezin : de persoon of de personen in het thuismilieu van het opgevangen kind die verantwoordelijkheid voor dat kind dragen;

  5. minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen;

  6. 's nachts : tussen 20 uur en 6 uur;

  7. vergunning : een vergunning voor gezinsopvang of een vergunning voor groepsopvang als vermeld in artikel 4, eerste lid, 1° en 2°, van het decreet van 20 april 2012;

  8. wennen : het geleidelijk aan laten verlopen van de overgang van het thuismilieu van het kind naar de kinderopvanglocatie, bij de start van de kinderopvang of na een lange afwezigheid van het kind, waarbij er extra aandacht is voor de wisselwerking tussen de kinderen, de gezinnen en de kinderbegeleiders, voor de informatie-uitwisseling met de gezinnen en voor een verhoogd toezicht op het kind.

    De naleving van de startvoorwaarden, vermeld in dit besluit, heeft betrekking op het toekennen van een vergunning door Kind en Gezin, en de naleving van de werkingsvoorwaarden, vermeld in dit besluit, heeft betrekking op het behouden van een vergunning.

    HOOFDSTUK 2. - Startvoorwaarden

    Afdeling 1. - Gezinsopvang en groepsopvang

    Art. 2. De organisator heeft kennisgenomen van de werkingsvoorwaarden die op hem van toepassing zijn, vermeld in artikel 14 tot en met 62, en verbindt zich ertoe om aan die voorwaarden te voldoen zodra er in de kinderopvanglocatie kinderen worden opgevangen.

    De organisator heeft bovendien :

  9. een risicoanalyse als vermeld in artikel 24, § 1;

  10. een schriftelijke overeenkomst met een pedagogische ondersteuningsorganisatie als vermeld in artikel 32, tenzij de organisator zelf erkend is als pedagogische ondersteuningsorganisatie en voor zichzelf die rol vervult;

  11. een bewijs van aanvraag tot advies van het lokaal bestuur van de gemeente waar de kinderopvanglocatie zich bevindt, over de uitbreiding van de kinderopvang binnen het eigen grondgebied, meer bepaald over de nog op te starten kinderopvanglocatie van de organisator.

    De startvoorwaarden, vermeld in het eerste en tweede lid, blijken uit een verklaring op erewoord van de organisator opgenomen in het aanvraagformulier van een vergunning voor kinderopvang van Kind en Gezin.

    Art. 3. De organisator heeft de infrastructuur, vermeld in artikel 14 tot en met 19 en 21, 1° en 2°, en zorgt ervoor dat de infrastructuur een veilige en gezonde omgeving is als vermeld in artikel 24, § 1. Dat blijkt voor groepsopvang uit een verslag met een positief advies van een toezichthouder en voor gezinsopvang uit een verklaring op erewoord van de organisator.

    Art. 4. De organisator heeft een verantwoordelijke als vermeld in artikel 39, eerste lid, 1° en artikel 40, § 1. Dat blijkt uit de documenten, vermeld in artikel 40, § 1.

    Art. 5. De organisator heeft de maturiteit en een uittreksel uit het strafregister. Dat blijkt uit de documenten, vermeld in artikel 49.

    Art. 6. De organisator heeft een ondernemingsnummer als vermeld in artikel 52. Dat blijkt uit een vermelding van het ondernemingsnummer.

    Art. 7. Als de organisator georganiseerd is als feitelijke vereniging, heeft hij een samenwerkingsovereenkomst als vermeld in artikel 53. Dat blijkt uit de samenwerkingsovereenkomst.

    Art. 8. De organisator van meer dan acht kinderopvangplaatsen heeft bij één persoon binnen de organisatie de kennis om een kinderopvanglocatie organisatorisch te beheren, met inbegrip van de kennis over financieel beheer en de kennis over de opmaak van een ondernemingsplan. Dat blijkt uit een attest, vastgesteld door de minister, die bepaalt wie de uitreikende instanties en wat de leerinhouden zijn.

    Afdeling 2. - Gezinsopvang

    Art. 9. De kinderopvanglocatie voor gezinsopvang voldoet aan de voorwaarde, vermeld in artikel 22. Dat blijkt uit een verklaring op erewoord van de organisator.

    Art. 10. De organisator van gezinsopvang heeft een kinderbegeleider als vermeld in artikel 42 en 43, en voldoet voor de personen die in de kinderopvanglocatie regelmatig direct contact hebben met de opgevangen kinderen, aan de voorwaarden, vermeld in artikel 45. Dat blijkt uit de volgende documenten :

  12. voor de kinderbegeleider : de documenten, vermeld in artikel 43;

  13. voor de personen die regelmatig direct contact hebben met de opgevangen kinderen : de documenten, vermeld in artikel 45.

    Art. 11. De organisator van gezinsopvang zorgt ervoor dat elke kinderbegeleider de module " kennismaken met de gezinsopvang " van twintig uur heeft gevolgd. Die module geeft inzicht in het werken binnen de specifieke context van gezinsopvang zodat de kinderbegeleider via reflectie de eigen situatie en competenties kan evalueren. Dat blijkt uit een attest, vastgesteld door de minister, die bepaalt wie de uitreikende instanties en wat de leerinhouden zijn.

    Art. 12. De organisator van gezinsopvang heeft voor elke kinderbegeleider een beslissing als vermeld in artikel 6, § 2, eerste lid, van het decreet van 20 april 2012, over het maximaal aantal tegelijk aanwezige kinderen waarvoor de kinderbegeleider draagkracht heeft. Dat blijkt uit een attest draagkracht als vermeld in artikel 6, § 2, eerste lid, van het voormelde decreet, opgesteld door de pedagogische ondersteuningsorganisatie, vermeld in artikel 32 van dit besluit.

    Het attest, vermeld in het eerste lid, is bij de aanvraag van de vergunning maximaal drie maanden oud.

    Afdeling 3. - Groepsopvang

    Art. 13. De kinderopvanglocatie voor groepsopvang voldoet aan de specifieke brandveiligheidsvoorschriften, vermeld in artikel 23, eerste lid.

    Dat blijkt uit een brandveiligheidsattest als vermeld in artikel 23, tweede lid.

    HOOFDSTUK 3. - Werkingsvoorwaarden

    Afdeling 1. - Infrastructuur

    Onderafdeling 1. - Ruimte, bestemd voor kinderopvang

    Art. 14. Op de kinderopvanglocatie zijn er de volgende afzonderlijke binnenruimtes :

  14. een leefruimte per leefgroep als vermeld in artikel 55;

  15. een rustruimte waar elk aanwezig kind dat jonger is dan achttien maanden of dat `s nachts opgevangen wordt, kan slapen;

  16. een sanitaire ruimte met minstens een toilet voor volwassenen en een wasbak;

  17. als er meer dan 36 kinderopvangplaatsen zijn, een circulatieruimte die alle leefruimtes apart bereikbaar maakt.

    In het eerste lid wordt verstaan onder afzonderlijke binnenruimte : een ruimte die van andere binnenruimtes gescheiden is door wanden van vloer tot plafond.

    In elke ruimte die de kinderen in de kinderopvanglocatie gebruiken, vinden er tijdens de openingsuren geen andere activiteiten plaats dan kinderopvang.

    Art. 15. Op de kinderopvanglocatie is er minimaal :

  18. een zone voor de toegang;

  19. een zone voor de keukenactiviteit.

    In het eerste lid wordt verstaan onder zone : een oppervlakte met een bepaalde functie.

    Art. 16. De nettovloeroppervlakte bedraagt minimaal 5 m per kinderopvangplaats in de leefruimte en de rustruimte samen, waarvan minimaal 3 m in de leefruimte. Als er geen aparte rustruimte is, dan is er minstens 5 m per kinderopvangplaats in de leefruimte.

    In het eerste lid wordt verstaan onder de nettovloeroppervlakte :

  20. de vloeroppervlakte tussen de binnenmuren van de ruimtes;

  21. de vloeroppervlakte met een minimale vrije hoogte van 2,20 meter. Als het een schuin plafond betreft mag de minimale vrije hoogte 1,80 meter zijn op voorwaarde dat het hoogste punt minimaal 2,20 meter is. Bij de ruimtes waar een tussenverdieping is, wordt de hoogte doorgerekend tot het plafond, zonder rekening te houden met de tussenverdieping;

  22. voor de leefruimte : de vloeroppervlakte die gebruikt kan worden voor verzorging, spel of om te rusten;

  23. voor de rustruimte : de vloeroppervlakte die gebruikt kan worden om te rusten.

    Art. 17. Er is voldoende, vlot en veilig bereikbare buitenspelmogelijkheid die afgestemd is op het aantal vergunde kinderopvangplaatsen en op de leeftijd van de kinderen.

    Onderafdeling 2. - Uitrusting

    Art. 18. De zone voor de keukenactiviteit, vermeld in artikel 15, eerste lid, 2°, is uitgerust voor de voeding die wordt aangeboden en heeft minimaal :

  24. een werkoppervlak;

  25. een wasbak met koud en warm stromend water;

  26. een koelkast;

  27. een opwarmingstoestel.

    Als er verschillende zones voor de keukenactiviteit zijn, hebben de bijkomende zones minimaal een werkoppervlak en een wasbak met koud en warm stromend water.

    Art. 19. Voor de verzorging is er een uitrusting die aangepast is aan het aantal vergunde kinderopvangplaatsen, met minstens :

  28. een verzorgingstafel met een verzorgingskussen;

  29. een wasbak met koud en warm stromend water;

  30. een bad of kinderbad;

  31. een opbergsysteem voor de persoonlijke spullen van elk kind;

  32. kindertoiletten of potjes voor de kinderen.

    Art. 20. Voor elk aanwezig kind is er een veilig bed.

    Voor een kind jonger dan achttien maanden wordt onder veilig bed verstaan : een bed of wieg met minstens twee spijlenwanden, een ventilerende bodem en een stevige passende matras, en dat voldoet aan een van de volgende voorwaarden :

  33. het bed is gemarkeerd met vermelding van de EN-Europese norm 716 of de wieg is gemarkeerd met vermelding van de EN-Europese norm 1130;

  34. het bed of de wieg voldoet aan de voorschriften, opgenomen in bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd.

    Onderafdeling 3. - Inrichting

    Art. 21. In de kinderopvanglocatie is er :

  35. natuurlijk daglicht in de leefruimte, vermeld in artikel 14, eerste lid, 1°. De leefruimte heeft minstens één raam in een buitenmuur. De glasoppervlakte van de buitenramen in een leefruimte bedraagt samen minstens een twaalfde van de nettovloeroppervlakte van de leefruimte;

  36. ventilatie in de binnenruimtes, vermeld in artikel 14, eerste lid, 1°, 2°...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT