Ministerieel besluit houdende vaststelling van de criteria voor toekenning van de toelagen voor de oprichting, de vergroting of de inrichting van beschutte werkplaatsen. (NOTA 1 : opgeheven voor de Vlaamse Regering bij BVR 1994-07-06/43, art. 16;, de 5 septembre 1978

Artikel 1. De toelagen voor de oprichting, de vergroting of de inrichting van de beschutte werkplaatsen, verleend door het Rijksfonds voor sociale reclassering van de minder-validen, worden toegekend volgens de bij dit besluit vastgestelde criteria.

Het Rijksfonds verleent deze toelagen binnen de perken van de op zijn begroting uitgetrokken kredieten.

Art. 2. (Zie nota na artikel) § 1. De toelagen voor de oprichting betreffen de uitgaven die noodzakelijk zijn voor het in bedrijf stellen van nieuwe beschutte werkplaatsen; de toelagen voor de vergroting betreffen de uitgaven die noodzakelijk zijn voor de uitbreiding van de bestaande beschutte werkplaatsen.

Deze uitgaven omvatten :

  1. wat de onroerende goederen betreft, hetzij de kosten van aankoop van de grond en de kosten van de opbouw van de gebouwen, hetzij de kosten van de aankoop en de verbouwing van de gebouwen, hetzij de huurprijs en de kosten van de verbouwing van de gebouwen;

  2. wat de uitrusting betreft, de kosten van aankoop van machines en van meubilair, alsook de kosten van aankoop of huur van werkkledij.

    (Voor de Vlaamse Gemeenschap, worden de woorden " alsook de kosten van aankoop of huren van werkkledij " geschrapt. )

    (NOTA : voor de Franse Gemeenschap, worden de woorden " alsook de kosten van aankoop of huren van werkkledij " geschrapt. )

    § 2. De toelagen voor de inrichting betreffen de uitgaven die noodzakelijk zijn voor de reconversie of voor de modernisering van de bestaande beschutte werkplaatsen.

    Deze uitgaven omvatten :

  3. wat de onroerende goederen betreft, de kosten van de verbouwing van de gebouwen;

  4. wat de uitrusting betreft, de kosten van aankoop van machines en van meubilair, alsook de kosten van aankoop of huur van werkkledij.

    (Voor de Vlaamse Gemeenschap, worden de woorden " alsook de kosten van aankoop of huur van werkkledij " geschrapt. )

    (NOTA : voor de Franse Gemeenschap, worden de woorden " alsook de kosten van aaankoop of huur van werkkledij " geschrapt. )

    Art. 3. (Zie nota na artikel) § 1. Het bedrag van de toegekende toelage is gelijk aan 60 pct. van de kosten van de aankopen, van de werken en van de huren die door het Rijksfonds als noodzakelijk worden erkend, zoals die kosten volgens de bepalingen van dit besluit zijn vastgesteld.

    Wanneer het Rijksfonds het nodig oordeelt, vraagt het aan de beschutte werkplaats alle rechtvaardigingsstukken waaruit de werkelijkheid van deze kosten blijkt.

    § 2. Het Rijksfonds kan, op uitdrukkelijke aanvraag van de beschutte werkplaats, voor de uitgaven betreffende de uitrusting een terugbetaalbaar voorschot toestaan, bovenop het bedrag toegekend uit hoofde van § 1, overeenstemmend met 40 pct. van de in aanmerking genomen kosten van de aankopen en van de huren.

    De terugbetaling van dit voorschot geschiedt volgens de modaliteiten vastgesteld door het Rijksfonds in gemeen overleg met elke beschutte werkplaats, waarbij de terugbetalingstermijn niet langer mag zijn dan de termijn van afschrijving van de uitrusting voor dewelke het voorschot werd toegestaan, of waarbij de jaarlijkse terugbetaling niet minder mag bedragen dan 10 pct. van de in aanmerking genomen kosten van de aankopen en van de huren.

    De eerste terugbetaling dient te geschieden in de loop van het eerste kwartaal van het kalenderjaar volgend op de vereffening van de toelage slaande op de betrokken uitrusting.

    (In uitzonderlijke gevallen en op uitdrukkelijke aanvraag van de beschutte werkplaats kan de Raad van beheer van het Rijksfonds de termijn van terugbetaling met maximum 6 maanden verlengen.)

    (Voor de Vlaamse Gemeenschap, wordt art. 3, § 2 opgeheven. )

    (NOTA : voor de Franse gemeenschap, wordt art. 3, § 2 opgeheven. )

    (NOTA : voor de Franse Gemeenschap, wordt art. 3 aangevuld bij volgende bepalingen :

    " § 2. Wat de uitrustingstoelagen betreft wordt van het overeenkomstig § 1 berekend bedrag van de toelage het bij het beleggingsfonds beschikbaar bedrag afgetrokken bestemd tot herinvestering van de amortisatie van de toelagen.

    § 3. Wat de vanaf 1 januari 1992 aangeschafte uitrusting betreft die het voorwerp is van aan beslissing tot toekenning van toelagen betreffende een boekjaar van na 1991, dient de beschutte werkplaats indien de bestemming van de toelage niet ongewijzigd blijft vóór het verstrijken van de afschrijvingstermijn een bedrag terug te betalen gelijk aan het niet afgeloste deel van de toelage.

    § 4. Wat de vanaf 1 januari 1992 aangeschafte uitrusting betreft, dient de beschutte werkplaats indien de bestemming van de toelage niet ongewijzigd blijft vóór het verstrijken van de afschrijvingstermijn een bedrag terug te betalen gelijk aan het niet afgeloste deel van de toelage, waarbij deze som niet minder mag bedragen dan 60 pct. van de verkoopprijs.

    In geval van verkoop na het verstrijken van de afschrijvingstermijn en voor zover deze verkoop na 31 december 1991 werd gedaan, dient de beschutte werkplaats 60 pct. van de verkoopprijs terug te betalen.

    De bepalingen van de leden 1 en 2 zijn van toepassing op de vanaf 1 januari 1992 aangeschafte uitrusting die het voorwerp is van een beslissing tot toekenning van toelagen betreffende een boekjaar van vóór 1991. " )

    (NOTA A : voor het Waalse Gewest, worden §§ 2 en 3 van artikel 3, gewijzigd bij het besluit van de Franse Gemeenschapsexecutieve van 14 december 1992, opgeheven en door de volgende bepalingen vervangen :

    " § 2. De overeenkomstig § 1 aan de beschermde werkplaatsen verleende uitrustingstoelagen worden aan het Waals Agentschap voor de integratie van gehandicapte personen terugbetaald na kennisgeving aan de beschermde werkplaats van het verschuldigde bedrag en al naar gelang de afschrijving van de d.m.v. de toelagen aangekochte uitrusting.

    De eerste terugbetaling van de toelage vindt plaats in de loop van het boekjaar dat volgt op haar storting.

    § 3. Indien de in § 2 bedoelde toelagen vóór het verstrijken van de termijn van de terugbetaling een andere bestemming krijgen, moet de werkplaats onmiddellijk een bedrag terugbetalen dat gelijk is aan het niet terugbetaalde deel van de toelagen. " )

    (NOTA B : voor het Waalse Gewest, wordt artikel 3, gewijzigd bij het besluit van de Franse Gemeenshapsexecutieve van 14 december 1992, als volgt aangevuld :

    " § 5. Bij wijze van overgangsmaatregel blijven de uitrustingstoelagen die bij definitieve beslissingen voor de boekjaren 1992 tot en met 1995 verleend werden en op de sinds 1 januari 1992 aangekochte uitrusting betrekking hebben, aanleiding geven tot het vormen van een investeringsfonds al naar gelang van de afschrijving van de d.m.v. de toelagen aangekochte uitrusting.

    In dit geval wordt het op het investeringsfonds voorziene bedrag jaarlijks op 31 december terugbetaald aan het Waals Agentschap voor de integratie van gehandicapte personen in de loop van het volgende boekjaar en na kennisgeving van het verschuldigde bedrag aan de beschermde werkplaats.

    § 6. Indien de in § 5 bedoelde toelagen vóór het verstrijken van de afschrijvingstermijn een andere bestemming krijgen, moet de werkplaats onmiddellijk een bedrag terugbetalen dat gelijk is aan het niet afgeloste deel van de toelagen. " )

    Art. 4. § 1. Het Rijksfonds bepaalt voor elke werkplaats waarvoor het een toelage voor de oprichting, de vergroting of de inrichting toekent, het aantal minder-validen voor wie het in de kosten van de aankopen, van de werken of van de huren tegemoetkomt.

    § 2. Het aantal minder-validen voor wie het Rijksfonds tegemoetkomt mag niet minder bedragen :

  5. dan 25, wanneer de bedrijfszetel van de werkplaats, gevestigd is in de agglomeraties Antwerpen, Brussel, Charleroi, Gent of Luik;

  6. dan 10, wanneer de bedrijfszetel van de werkplaats gevestigd is buiten één van de vijf agglomeraties vermeld onder 1°.

    Als gemeenten die tot de agglomeratie behoren, worden beschouwd :

    Antwerpen : Antwerpen, Berchem, Borgerhout, Deurne, Ekeren, Hoboken, Merksem, Mortsel, Wilrijk en Zwijndrecht;

    Brussel : Anderlecht, Brussel, Elsene, Etterbeek, Evere, Ganshoren, Jette, Koekelberg, Oudergem, Schaarbeek, Sint-Agatha-Berchem, Sint-Gillis, Sint-Jans-Molenbeek, Sint-Joost-ten-Node, Sint-Lambrechts-Woluwe, Sint-Pieters-Woluwe, Ukkel, Vorst en Watermaal-Bosvoorde;

    Charleroi : Charleroi, Châtelet, Courcelles en Farciennes;

    Gent : Gent;

    Luik : Ans, Flémalle, Herstal, Luik, Saint-Nicolas en Seraing.

    § 3. In bijzondere en uitzonderlijke gevallen kan het Rijksfonds afwijken van de bepaling van § 2, wanneer de aanvrager kan staven dat de werkplaats, inzonderheid omwille van de categorie minder-validen tot wie zij zich richt, onmogelijk het bij deze bepaling voorgeschreven minimum aantal minder-validen kan tewerkstellen.

    Art. 5. § 1. De kosten van de werken voor de opbouw van de gebouwen worden in aanmerking genomen ten belope van hun werkelijk bedrag, en zulks onder de volgende voorwaarden :

  7. er wordt rekening gehouden met het werkelijk gebouwd aantal m2; wanneer de aanvrager echter de rechtvaardigingen, niet aanbrengt, bedoeld in § 3, wordt het in aanmerking te nemen aantal m2 beperkt, rekening gehouden met het aantal minder-validen in functie waarvan het Rijksfonds tegemoetkomt, tot 10 m2 per minder-valide;

  8. er wordt rekening gehouden met de werkelijke kostprijs per m2; evenwel mag de in aanmerking genomen kostprijs een als volgt vastgesteld maximum niet overschrijden :

    1. de basiskostprijs, voorzien in het contract, wordt in aanmerking genomen ten belope van een maximumbedrag van 12 000 F per m2;

    2. de basiskostprijs bedoeld in a) wordt in voorkomend geval vermeerderd met de prijsverhoging welke voortvloeit uit de toepassing van een clausule van prijsherziening voorzien in het contract, zonder dat evenwel rekening wordt gehouden met het bedrag van de prijsverhoging dat meer bedraagt dan het maximum toegelaten in het raam van de wet van 9 juli 1971 tot regeling van de woningbouw en de verkoop van de te bouwen of in aanbouw zijnde woningen;

    3. de kostprijs vastgesteld overeenkomstig a) en b) wordt vermeerderd met dat bedrag van de hierop slaande belasting over...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT