29 OKTOBER 2007. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 over het toezicht op geconsolideerde basis op kredietinstellingen, van het koninklijk besluit van 17 juni 1996 tot verruiming van de grenzen waarbinnen de kredietinstellingen aandelen en deelnemingen mogen bezitten, van het koninklijk besluit van 26 september 2005 houdende het statuut van de vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen, en van het koninklijk besluit van 21 november 2005 over het aanvullend groepstoezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen, beleggingsondernemingen en beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging in een financiële dienstengroep

VERSLAG AAN DE KONING

Sire,

Het besluit dat de Regering de eer heeft U ter ondertekening voor te leggen, wijzigt diverse koninklijke besluiten die betrekking hebben op het prudentieel statuut van kredietinstellingen, beleggingsondernemingen, vereffeningsinstellingen en daarmee gelijkgestelde instellingen, en beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging.

Het voorliggend koninklijk besluit wijzigt vooreerst het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 over het toezicht op geconsolideerde basis op kredietinstellingen (hierna koninklijk besluit van 12 augustus 1994). Het betreft de artikelen 2 tot 22 van het ontwerp van wijzigingsbesluit. Het wijzigingsbesluit heeft daarbij een dubbel doel. Het besluit wijzigt de bestaande regels inzake prudentieel geconsolideerd toezicht op kredietinstellingen, en het voert regels in inzake prudentieel toezicht op geconsolideerde basis op bepaalde categorieën beleggingsondernemingen en beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging. Met deze beide wijzigingen wordt de Belgische wetgeving inzake geconsolideerd toezicht in overeenstemming gebracht met de gewijzigde Europese wetgeving, zoals hierna verder wordt toegelicht.

Vooreerst wordt het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 gewijzigd, teneinde de regeling inzake geconsolideerd toezicht op kredietinstellingen aan te passen aan de Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (hierna richtlijn 2006/48/EG) en aan de Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (hierna richtlijn 2006/49/EG). Deze richtlijnen hebben de Europese wetgeving inzake de toegang tot en de uitoefening van het bedrijf van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen in de Europese Economische Ruimte op meerdere punten ingrijpend gewijzigd. Met de wet van 15 mei 2007 tot wijziging van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en de beleggingsadviseurs, en van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles (hierna de wet van 15 mei 2007) werden de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen (hierna de bankwet) en de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen (hierna de wet op de beleggingsondernemingen) reeds aan deze richtlijnen aangepast. Inzake het prudentieel geconsolideerde toezicht op kredietinstellingen legt artikel 49 van de bankwet de beginselen van dit toezicht vast. In uitvoering van dit artikel 49 zijn de technische modaliteiten van het geconsolideerd toezicht op kredietinstellingen vastgelegd bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1994. Met het wijzigingsbesluit dat ter ondertekening wordt voorgelegd, wordt dan ook dit koninklijk besluit voor wat kredietinstellingen betreft aan de richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG aangepast en wordt de omzetting van beide richtlijnen voltooid.

Daarnaast breidt het wijzigingsbesluit het toepassingsgebied van het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 uit tot bepaalde categorieën van beleggingsondernemingen. Het betreft met name de beursvennootschappen, de vennootschappen voor vermogensbeheer en de vennootschappen voor plaatsing van orders in financiële instrumenten. Artikel 95 van de wet op de beleggingsondernemingen, gewijzigd bij de voormelde wet van 15 mei 2007, bepaalt dat beleggingsondernemingen die een moederonderneming zijn of die een consortium vormen met een andere onderneming, of waarvan de moederonderneming een financiële holding, een kredietinstelling of een beleggingsonderneming is, onderworpen worden aan een prudentieel toezicht op basis van hun geconsolideerde positie. Artikel 95 legt de beginselen van dit toezicht vast, en bepaalt dat de technische modaliteiten ervan bij koninklijk besluit bepaald worden. Tot op heden werd deze bepaling nog niet ten uitvoer gelegd. Het wijzigingsbesluit dat ter ondertekening wordt voorgelegd, heeft tot doel de technische modaliteiten van dit geconsolideerd toezicht op beleggingsondernemingen nader te bepalen, conform de bepalingen van de richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG.

Tenslotte breidt het wijzigingsbesluit het toepassingsgebied van het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 uit tot de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging. Hiermee wordt artikel 189 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles (hierna de wet collectief beheer van beleggingsportefeuilles) ten uitvoer gelegd. Artikel 189 bevat vergelijkbare bepalingen als artikel 95 van de wet op de beleggingsondernemingen. Het voorstel van de Regering om bedoelde beheervennootschappen aan dezelfde regels inzake geconsolideerd toezicht te onderwerpen als de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen, beantwoordt aan het opzet van de wet collectief beheer van beleggingsportefeuilles.

Naast de wijzigingen aan het koninklijk besluit van 12 augustus 1994, worden ook de volgende koninklijke besluiten gewijzigd : het koninklijk besluit van 17 juni 1996 tot verruiming van de grenzen waarbinnen kredietinstellingen aandelen en deelnemingen mogen bezitten; het koninklijk besluit van 26 september 2005 houdende het statuut van de vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen; en het koninklijk besluit van 21 november 2005 over het aanvullend groepstoezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen, beleggingsondernemingen en beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging in een financiële dienstengroep, en tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende het algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen en het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 over het toezicht op geconsolideerde basis op kredietinstellingen (artikelen 23 tot en met 41 van het ontwerp van wijzigingsbesluit). De belangrijkste wijzigingen aan deze besluiten worden in de artikelsgewijze bespreking toegelicht.

De Regering heeft met een aantal bemerkingen van de Raad van State in zijn advies rekening gehouden. Waar het niet het geval is, wordt dit in de artikelsgewijze bespreking omstandig toegelicht.

Artikelsgewijze bespreking

Artikelen 2 tot en met 22

De artikelen 2 tot en met 22 van het wijzigingsbesluit wijzigen het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 over het toezicht op geconsolideerde basis op kredietinstellingen.

Artikel 2

Artikel 2 van het wijzigingsbesluit wijzigt artikel 1 van het koninklijk besluit van 12 augustus 1994. De Raad van State merkte in zijn advies op dat in de Franstalige versie van artikel 1 (14°) de term « compagnie financière » beter vervangen zou worden door de term « compagnie financière holding » die ook in de richtlijn 2006/48/EG gebruikt wordt. De Regering merkt op dat de wetgever in de wettelijke bepalingen houdende omzetting van deze richtlijn geopteerd heeft voor het gebruik van de term « compagnie financière » : zie inzonderheid artikel 49, § 1, van de bankwet, en artikel 95, § 1, van de wet op de beleggingsondernemingen. Gezien het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 de uitvoeringsbepalingen van voornoemde wettelijke bepalingen vastleggen, is het aangewezen dat het uitvoeringsbesluit dezelfde terminologie hanteert als de wettelijke bepalingen waarvan het de uitvoering is.

Artikel 4

Artikel 4 van het wijzigingsbesluit wijzigt artikel 2 van het koninklijk besluit van 12 augustus 1994.

Met de aanpassing van artikel 2, § 3, 2°, worden de bestaande voorwaarden voor vrijstelling van toezicht op gesubconsolideerde basis gewijzigd. Voor een vrijstelling van subconsolidatie is voortaan de voorafgaande toestemming van de CBFA vereist. Conform de bepalingen van Richtlijn 2006/48/EG, inzonderheid artikel 73, § 2, worden ook de voorwaarden voor vrijstelling van subconsolidatie aangepast. Aldus is vereist dat de vrijgestelde onderneming geen dochteronderneming heeft die kredietinstelling of financiële instelling is met zetel buiten de Europese Economische Ruimte, of geen deelneming heeft in een dergelijke onderneming. Anderzijds kan de CBFA vrijstelling verlenen in de gevallen waarin niet voldaan is aan de voorwaarde voor vrijstelling van subconsolidatie voor de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening, mits voldaan wordt aan de bij artikel 2, § 3, 2°, tweede lid, bepaalde voorwaarden. Bij haar beoordeling of vrijstelling de voldoende bescherming van de schuldeisers niet in gevaar brengt, als bedoeld in artikel 2, § 3, 2°, tweede lid, kan de CBFA naar analogie rekening houden met het bepaalde bij artikel 69 van Richtlijn 2006/48/EG. De Raad van State merkt in zijn advies op dat het bepaalde bij dit artikel 69 in het besluit zelf dient opgenomen. De Regering heeft om volgende redenen geen gevolg aan deze bemerking gegeven. Vooreerst betreft artikel 69 van richtlijn 2006/48/EG de vrijstelling van naleving op vennootschappelijke basis, terwijl artikel 2, § 3, 2° van het besluit de vrijstelling op gesubconsolideerde basis betreft; er is geen Europeesrechtelijke verplichting artikel 69 uit te breiden tot het gesubconsolideerde toezicht als geregeld bij artikel 73, § 2, van richtlijn 2006/48/EG. Wel wenst de Regering te specifiëren dat de CBFA zich bij haar beoordeling door artikel 69 van de richtlijn kan laten leiden aangezien de onderliggende bekommernis dezelfde is - bescherming van de schuldeisers -, door het bepaalde in dat artikel naar analogie toe te passen. Om dit laatste te verduidelijken heeft zij de ontwerptekst van het Verslag aan de Koning op dit punt aangepast.

De aanpassing van artikel 2, § 3, 3°, van het...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT