Omzendbrief betreffende de verbintenis tot tenlasteneming zoals geregeld in artikel 3bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen., de 9 septembre 1998

Artikel M. (Om technische redenen, wordt deze omzendbrief onderverdeeld in fictieve artikelen : M1- M4).

Art. M1. I. Situering van het kader waarin de verbintenis tot tenlasteneming zoals geregeld in artikel 3bis van de wet van 15 december 1980 kan gebruikt worden.

  1. Een mogelijkheid van bewijs van voldoende middelen van bestaan voor vreemdelingen die een kort verblijf in het Rijk beogen.

    A.1. Een mogelijkheid van bewijs van voldoende middelen van bestaan.

    Een vreemdeling dient bij het betreden van het Schengengrondgebied ondermeer aan te tonen dat hij beschikt over voldoende middelen van bestaan, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis naar het land van oorsprong of voor de doorreis naar een derde Staat waar zijn toelating is gewaarborgd (artikel 5, c, van de Uitvoeringsovereenkomst van het Akkoord van Schengen van 19 juni 1990 en artikel 3, eerste lid, 4°, van de wet van 15 december 1980).

    Indien vastgesteld wordt dat een vreemdeling het Schengengrondgebied wenst te betreden zonder in het bezit te zijn van voldoende middelen van bestaan, zal de vreemdeling door de met grenscontrole belaste overheden teruggedreven worden (artikel 3, eerste lid, 4°, van de wet van 15 december 1980).

    Normaliter dient de vreemdeling in kwestie in het bezit te zijn van persoonlijke middelen van bestaan.

    De reglementering inzake de verbintenis tot tenlasteneming biedt de vreemdeling die niet beschikt over persoonlijke middelen van bestaan toch nog de mogelijkheid om het Schengengrondgebied te betreden, door beroep te doen op een garant die voldoet aan de voorwaarden van artikel 3bis van de wet van 15 december 1980.

    Voor vreemdelingen die beschikken over voldoende middelen van bestaan om hun kosten voor (kort) verblijf in België te dekken moet er dus geen verbintenis tot tenlasteneming aangegaan worden.

    A.2. Voor vreemdelingen die een verblijf van niet meer dan drie maanden in het Rijk beogen.

    De aandacht dient gevestigd te worden op het feit dat de verbintenis tot tenlasteneming zoals geregeld in artikel 3bis van de wet van 15 december 1980 enkel bedoeld is voor vreemdelingen die een kort verblijf, namelijk een verblijf van maximaal drie maanden, in het Rijk beogen.

    Meer specifiek is de verbintenis tot tenlasteneming vooral bedoeld voor vreemdelingen die naar het Rijk wensen te komen voor toeristische doeleinden of voor familiebezoek en die zelf niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.

    Deze verbintenis tot tenlasteneming kan echter ook gebruikt worden door vreemdelingen die een visum wensen te bekomen met het oog op het afsluiten van een huwelijk in het Rijk en zelf niet beschikken over voldoende middelen van bestaan (zie punt 5.A. van de omzendbrief van 28 augustus 1997 betreffende de procedure van de huwelijksafkondiging en de documenten die dienen overgelegd te worden ten einde een visum met het oog op het afsluiten van een huwelijk in het Rijk te bekomen en ten einde een visum gezinshereniging op basis van een huwelijk afgesloten in het buitenland te bekomen, Belgisch Staatsblad, 1 oktober 1997).

  2. Verbintenissen tot tenlasteneming die te onderscheiden zijn van de verbintenis tot tenlasteneming zoals geregeld in artikel 3bis van de wet van 15 december 1980.

    Er dient onderstreept te worden dat de verbintenis tot tenlasteneming zoals geregeld in artikel 3bis van de wet van 15 december 1980 en het daarmee corresponderende model van de bijlage 3bis gevoegd bij het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 enkel en alleen bedoeld is als bewijs van voldoende middelen van bestaan voor vreemdelingen die een kort verblijf in het Rijk beogen.

    Het model van de bijlage 3bis mag niet gehanteerd worden als bewijs van voldoende middelen van bestaan voor vreemdelingen die een machtiging tot verblijf van meer dan drie maanden in het Rijk wensen te bekomen om er te studeren. Conform artikel 60 van de wet van 15 december 1980 en artikel 101, tweede lid, van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 dient immers de verbintenis tot tenlasteneming overeenkomstig het model van bijlage 32, gevoegd bij het koninklijk besluit van 8 oktober 1981, gebruikt te worden.

    Verder dienen vreemdelingen die een machtiging tot verblijf van meer dan drie maanden in het Rijk wensen te verkrijgen op basis van samenwoonst in het kader van een duurzame relatie, de verbintenis tot tenlasteneming te gebruiken overeenkomstig het model dat gevoegd werd bij de omzendbrief van 30 september 1997 betreffende het verlenen van een verblijfsmachtiging op basis van samenwoonst in het kader van een duurzame relatie (Belgisch Staatsblad, 14 november 1997).

  3. De verbintenis tot tenlasteneming zoals geregeld in artikel 3bis van de wet van 15 december 1980, mag nooit gehanteerd worden in het kader van de procedure gezinshereniging zoals geregeld in artikel 12bis van de wet van 15 december 1980 en artikel 26 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981.

    Er dient nogmaals aan herinnerd te worden dat noch de vreemdeling die een vreemdeling wenst te komen vervoegen in het kader van gezinshereniging, noch de vreemdeling die zich laat vervoegen, het bewijs dienen te leveren van voldoende middelen van bestaan. In dit kader kan verwezen worden naar punt 3.C. van de omzendbrief van 28 februari 1995 betreffende de procedure bepaald bij artikel 12 bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en betreffende het recht op verblijf van de vreemdelingen bedoeld in artikel 10 van dezelfde wet (Belgisch Staatsblad, 31 maart 1995).

    Aangezien in geen geval het bewijs van voldoende middelen van bestaan moet geleverd worden om te genieten van het recht op gezinshereniging zoals geregeld in artikel 10 van de wet, mag er ook geen verbintenis tot tenlasteneming van de betrokkenen geëist worden.

    Art. M2. II. Nadere modaliteiten van de verbintenis tot tenlasteneming.

  4. Voor wie kan de verbintenis tot tenlasteneming aangegaan worden.

    De verbintenis tot tenlasteneming kan aangegaan worden zowel ten opzichte van niet-visumplichtige vreemdelingen (artikel 17/3 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981) als ten opzichte van visumplichtige vreemdelingen (artikel 17/4 van hetzelfde koninklijk besluit) en hun echtgeno(o)t(e) en minderjarige kinderen ten laste.

    Zoals hierboven reeds vermeld werd, dient een vreemdeling die het Schengengrondgebied betreedt voor een kort verblijf, op straffe van terugdrijving aan te tonen dat hij beschikt over voldoende middelen van bestaan. Deze regel geldt zowel voor visumplichtige vreemdelingen als voor niet-visumplichtige vreemdelingen.

    Niet-visumplichtige vreemdelingen die in eigen hoofde niet beschikken over voldoende middelen van bestaan, kunnen dus eveneens een verbintenis tot tenlasteneming overeenkomstig het model van de bijlage 3 bis bij het koninklijk besluit van 8 oktober 1981, gebruiken als bewijs van het bezit van voldoende middelen van bestaan.

    De aandacht dient erop gevestigd te worden dat verbintenissen tot tenlasteneming enkel kunnen aangegaan worden t.o.z. van vreemdelingen die geen onderdaan zijn van een Lidstaat van de Europees Economische Ruimte (E.U.-Lidstaten, Noorwegen, IJsland en Liechtenstein).

    De E.E.R.-onderdanen genieten immers van het beginsel van vrij verkeer en kunnen zich ongehinderd naar een andere E.E.R.-Lidstaat begeven waarbij ze indien ze slechts een kort verblijf beogen, nooit het bewijs dienen te leveren van hun middelen van bestaan. Het gebruik van de verbintenis tot tenlasteneming in dit kader is dus volstrekt irrelevant en overbodig.

  5. Wie kan een verbintenis tot tenlasteneming ondertekenen.

    Artikel 3bis van de wet van 15 december 1980 bepaalt in dit kader dat een verbintenis tot tenlasteneming enkel kan onderschreven worden door een natuurlijke persoon die over voldoende middelen beschikt en die de Belgische nationaliteit bezit of die gemachtigd of toegelaten is om voor onbepaalde duur in België te verblijven.

    B.1. Een natuurlijke persoon.

    In principe kan een verbintenis tot tenlasteneming enkel aangegaan worden door een natuurlijke persoon.

    Dit houdt in dat vennootschappen en verenigingen geen verbintenis tot tenlasteneming kunnen onderschrijven.

    Indien vreemdelingen in het kader van academische, wetenschappelijke (1), socio-culturele (2), humanitaire (3) of sportieve activiteiten (4), uitgenodigd worden door een instelling waarvan de activiteiten wettelijk erkend zijn en /of een zekere faam genieten en die hiervoor eventueel overheidssubsidies ontvangt, kan één persoon die optreedt in naam of in opdracht van deze instelling, een verbintenis tot tenlasteneming onderschrijven voor de betrokken vreemdelingen (maximaal 15 personen).

    (1) Bijvoorbeeld initiatieven georganiseerd door wetenschappelijke instellingen of universiteiten of uitwisselingsprogramma's georganiseerd in het kader van bilaterale akkoorden of beurzen toegekend door de Europese Unie.

    (2) Bijvoorbeeld een groep dansers met een zekere bekendheid, die uitgenodigd worden om in België op te treden of één of meerdere personen die uitgenodigd worden door een religieuze orde.

    (3) Bijvoorbeeld kinderen uit Tsjernobyl die door een VZW uitgenodigd worden om in België te verblijven gedurende de vakantieperiode.

    (4) Bijvoorbeeld een groep atleten die uitgenodigd worden om deel te nemen aan de Memorial Ivo Van Damme.

    Indien deze instelling deze personen volledig begeleidt tijdens hun verblijf in het Rijk, en hun verblijf in al haar aspecten...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT