17 APRIL 2008. - Koninklijk besluit tot vaststelling van bepaalde ministeriële bevoegdheden

ALBERT II, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de artikelen 37 en 96 van de Grondwet;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 maart 2008 houdende benoeming van de Regeringsleden;

Gelet op het koninklijk besluit van 27 december 2007 tot vaststelling van bepaalde ministeriële bevoegdheden;

Op de voordracht van Onze Eerste Minister,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1. De Eerste Minister is bevoegd voor wat betreft :

  1. mobiliteit;

  2. fraudebestrijding, en de uniforme toepassing van de wetgeving in het ganse land;

  3. begroting;

  4. de wetgeving inzake mariene milieu en maritieme mobiliteit.

    Art. 2. De Minister van Financiën is bevoegd voor wat betreft :

  5. het financieel beheer van de terreinen en de gebouwen van de Federale Staat en de Regie der Gebouwen;

  6. het Nationaal Waarborgfonds voor schoolgebouwen;

  7. de Nationale Loterij, met dien verstande dat een protocol wordt afgesloten met de Minister van Overheidsbedrijven;

  8. de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij;

  9. verzekeringen;

  10. het verlenen en het verlengen van de uitvoervergunningen, bedoeld in de wet van 11 september 1962 betreffende de in-, uit- en doorvoer van goederen en de daaraan verbonden technologie, met uitzondering van deze die het voorwerp uitmaken van een Europese regelgeving inzake vergunningen en contingenten.

    Art. 3. De Vice-Eerste Minister en Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid oefent de voogdij uit over de uitvoering van het samenwerkingsakkoord van 15 september 1993 tussen de Federale Staat en het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest met betrekking tot bepaalde initiatieven bestemd om de internationale rol en de functie van hoofdstad van Brussel te bevorderen.

    Art. 4. De Minister van Binnenlandse Zaken is bevoegd voor wat betreft :

  11. de voogdij over de volgende drie federale culturele instellingen : de Koninklijke Muntschouwburg, het Paleis voor Schone Kunsten en het Nationaal Orkest van België;

  12. de lasten van het verleden van het vroegere Ministerie van Onderwijs.

    Art. 5. De Minister van Werk is bevoegd voor wat betreft :

  13. de voogdij over het Fonds voor Arbeidsongevallen en de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie;

  14. het gezinsbeleid, onverminderd de bevoegdheden van de Minister van Sociale Zaken en de Minister van Zelfstandigen inzake kinderbijslagen voor werknemers en voor zelfstandigen.

    Art. 6. De Minister van Gelijke Kansen is bevoegd voor wat betreft :

  15. het Centrum voor gelijkheid van...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT