Bijzondere wet tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden, de 6 janvier 2014

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten

Art. 2. In artikel 1 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, gewijzigd bij de bijzondere wetten van 16 juli 1993, 13 juli 2001 en 27 maart 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

  1. paragraaf 1 wordt vervangen als volgt :

    " § 1. Onverminderd artikel 170, § 2, van de Grondwet, gebeurt de financiering van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap en van de Franse Gemeenschap door :

  2. niet fiscale ontvangsten;

  3. toegewezen gedeelten van de opbrengst van belastingen en heffingen;

  4. federale dotaties;

  5. voor de periode van 2015 tot en met 2033, een overgangsmechanisme;

  6. leningen.";

  7. paragraaf 2 wordt vervangen als volgt :

    " § 2. Onverminderd artikel 170, § 2, van de Grondwet, gebeurt de financiering van de begroting van het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, door :

  8. niet fiscale ontvangsten;

  9. fiscale ontvangsten als bedoeld in deze wet;

  10. ontvangsten uit de uitoefening van de fiscale autonomie inzake de personenbelasting als bedoeld in titel III/1;

  11. toegewezen gedeelten van de opbrengst van belastingen en heffingen;

  12. federale dotaties;

  13. een mechanisme van nationale solidariteit;

  14. voor de periode van 2015 tot en met 2033, een overgangsmechanisme;

  15. leningen.";

  16. in § 3 worden de woorden "in artikel 107quater" vervangen door de woorden "in artikel 39" en worden de woorden "in artikel 59bis" vervangen door de woorden "in de artikelen 127 tot 129".

    Art. 3. Artikel 1ter van dezelfde bijzondere wet, ingevoegd bij de bijzondere wet van 13 juli 2001, wordt vervangen als volgt :

    "Art. 1ter. De uitoefening van de fiscale bevoegdheden van de gewesten als bedoeld in deze wet gebeurt met naleving van de in artikel 143 van de Grondwet bedoelde federale loyauteit en het algemeen normatief kader van de economische unie en de monetaire eenheid, alsmede van de volgende principes :

  17. de uitsluiting van elke deloyale fiscale concurrentie;

  18. de vermijding van dubbele belasting;

  19. het vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal.

    Bij een door een overheid gegrond geacht verzoek van een belastingplichtige houdende vermijding van dubbele belasting treedt die overheid in overleg met de andere betrokken overheden teneinde de belastingheffing die strijdig is met het in het eerste lid, 2°, vermelde principe ongedaan te maken.

    In het raam van het Overlegcomité als bedoeld in artikel 31 van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen wordt jaarlijks een overleg gehouden over het fiscaal beleid en over de in het eerste lid bedoelde principes.".

    Art. 4. In titel I van dezelfde bijzondere wet wordt een artikel 1quater ingevoegd, luidende :

    "Art. 1quater. De gewesten kunnen geen opcentiemen of belastingvermeerderingen heffen of kortingen, belastingverminderingen of belastingkredieten toestaan op de in deze wet bedoelde belastingen, behalve die welke bedoeld zijn in artikel 5/1, § 1.".

    Art. 5. In titel II van dezelfde bijzondere wet wordt een artikel 2bis ingevoegd, luidende :

    "Art. 2bis. De ontvangsten van de onmiddellijke inningen, de minnelijke schikkingen en de strafrechtelijke boeten die verband houden met de inbreuken op de reglementering inzake verkeersveiligheid, die krachtens artikel 6, § 1, XII, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen tot de bevoegdheid van de gewesten behoort, worden aan de gewesten volgens de plaats van de overtreding toegekend.".

    Art. 6. Titel IIIbis van dezelfde bijzondere wet, opgeheven bij de bijzondere wet van 13 juli 2001, wordt hersteld als volgt :

    "Titel III/1. Gewestelijke aanvullende belasting op de personenbelasting".

    Art. 7. In titel III/1, hersteld bij artikel 6, wordt een artikel 5/1 ingevoegd, luidende :

    "Art. 5/1. § 1. Op basis van de lokalisatie van de personenbelasting kunnen de gewesten :

  20. opcentiemen heffen op een deel van de personenbelasting. Het deel van de personenbelasting waarop de opcentiemen worden geheven, is de gereduceerde belasting Staat;

  21. kortingen toestaan en belastingverminderingen en belastingvermeerderingen toepassen op de in 1° bedoelde opcentiemen zonder dat daaruit een vermindering of een vermeerdering van de belastbare grondslag ontstaat.

    Het totaal van de opcentiemen, kortingen en belastingverminderingen en -vermeerderingen, eventueel na toepassing van artikel 5/3, § 1, 2°, vormt de gewestelijke aanvullende belasting op de personenbelasting, hierna "de gewestelijke personenbelasting".

    Bovendien kunnen de gewesten belastingkredieten toestaan.

    § 2. Voor de toepassing van deze wet wordt de personenbelasting geacht te zijn gelokaliseerd op de plaats waar de belastingplichtige zijn fiscale woonplaats heeft gevestigd op 1 januari van het aanslagjaar in de personenbelasting.

    § 3. De gereduceerde belasting Staat, verhoogd met de belasting die betrekking heeft op de dividenden, intresten, royalty's, loten van effecten van leningen en meerwaarden op roerende waarden en titels en na toepassing van de federale belastingverminderingen die nog niet zijn toegepast om de gereduceerde belasting Staat te bekomen en na eventuele toepassing van artikel 5/3, § 1, 1°, is "de federale personenbelasting" in de zin van deze wet.

    § 4. De invoering van de gewestelijke personenbelasting mag geen afbreuk doen aan het recht van de gemeenten en de agglomeraties van gemeenten om aanvullende belastingen te heffen.

    § 5. Enkel de federale overheid is bevoegd voor de bepalingen inzake de roerende en de bedrijfsvoorheffing en voor de dienst van de personenbelasting.

    Van het totale netto inkomen kunnen enkel de onderhoudsgelden worden afgetrokken binnen de grenzen en onder de voorwaarden die zijn bepaald in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

    Onverminderd artikel 5/5, § 4, kan de federale overheid belastingverminderingen invoeren zonder enige beperking.".

    Art. 8. In dezelfde titel III/1 wordt een artikel 5/2 ingevoegd, luidende :

    "Art. 5/2. § 1. De gereduceerde belasting Staat is de belasting Staat verminderd met een bedrag dat gelijk is aan de belasting Staat vermenigvuldigd met de autonomiefactor.

    De autonomiefactor is gelijk aan 25,990 % voor de aanslagjaren 2015, 2016 en 2017.

    Voor aanslagjaar 2018 en voor de volgende aanslagjaren is de autonomiefactor gelijk aan de verhouding tussen :

  22. in de teller :

    A+B-C waarin :

    A = het voor het begrotingsjaar 2015 bepaalde bedrag krachtens artikel 33 voor de drie gewesten samen;

    B = het voor het begrotingsjaar 2015 toegekende bedrag krachtens artikel 35decies voor de drie gewesten samen, vermenigvuldigd met 4/6;

    C = een bedrag dat als volgt wordt berekend :

    1. voor elk gewest wordt het bedrag dat met toepassing van artikel 33 voor het begrotingsjaar 2015 wordt bekomen, uitgedrukt in een percentage van het bedrag dat met toepassing van datzelfde artikel voor hetzelfde begrotingsjaar wordt bekomen voor de drie gewesten samen; dat percentage wordt hierna "PB-sleutel" genoemd;

    2. voor elk gewest wordt het bedrag dat met toepassing van artikel 33bis voor het begrotingsjaar 2015 wordt bekomen, gedeeld door zijn PB-sleutel;

    C is gelijk aan het kleinste van deze bedragen;

  23. in de noemer :

    de belasting Staat van het aanslagjaar 2015 op basis van de tot en met 31 december 2016 geïnde ontvangsten.

    De autonomiefactor wordt uitgedrukt in procent en wordt afgerond op de hogere of lagere derde decimaal naargelang het cijfer van de vierde decimaal al of niet 5 bereikt.

    De in het derde en vierde lid bedoelde autonomiefactor wordt bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en genomen na overleg met de gewestregeringen op grond van de in artikel 81ter bedoelde verslagen van het Rekenhof.

    § 2. De belasting Staat wordt bekomen door met toepassing van de federale fiscale wetgeving achtereenvolgens :

  24. het belastbaar inkomen te bepalen waarvan een deel gezamenlijk belastbaar is en een deel afzonderlijk belastbaar is;

  25. de basisbelasting te bepalen door op het gezamenlijk belastbaar inkomen het belastingtarief van de personenbelasting toe te passen;

  26. de om te slane belasting te bepalen door de basisbelasting te verminderen met de belasting op de belastingvrije som;

  27. de hoofdsom te bepalen door op de om te slane belasting de volgende verminderingen toe te passen :

    1. de vermindering voor pensioenen en vervangingsinkomsten;

    2. de vermindering voor inkomsten uit het buitenland;

  28. de totale belasting op de afzonderlijk belaste inkomsten te bepalen door op die inkomsten de overeenstemmende belastingtarieven toe te passen;

  29. de in het 4° bedoelde hoofdsom en de in het 5° bedoelde totale belasting op afzonderlijk belaste inkomsten samen te voegen;

  30. het in 6° bekomen totaal te verminderen met de belasting die betrekking heeft op de dividenden, intresten, royalty's, loten van effecten van leningen en meerwaarden op roerende waarden en titels.".

    Art. 9. In dezelfde titel III/1 wordt een artikel 5/3 ingevoegd, luidende :

    "Art. 5/3. § 1. In geval van een overschot van federale of gewestelijke belastingverminderingen :

  31. bepaalt de federale overheid of het overschot van een federale belastingvermindering kan verrekend worden op het saldo dat overblijft van de gewestelijke opcentiemen en vermeerderingen na aanrekening van de gewestelijke kortingen en belastingverminderingen;

  32. bepaalt elk gewest of het overschot van een gewestelijke korting of belastingvermindering kan worden verrekend op het saldo dat overblijft van de federale belasting na aanrekening van de federale belastingverminderingen.

    § 2. Na toepassing van § 1 vormt de optelling van de federale personenbelasting en de gewestelijke personenbelasting de totale belasting.

    De totale belasting wordt achtereenvolgens :

  33. verhoogd met de federale...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT