21 MEI 2013. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het statuut van de leden van het directiecomité en de assessoren van de Belgische Mededingingsautoriteit

VERSLAG AAN DE KONING

Sire,

Het ontwerp van besluit waarvan ik de eer heb het ter ondertekening aan Uwe Majesteit voor te leggen, stelt, overeenkomstig artikel IV.16, § 5, ingevoegd door de wet van 3 april 2013 in het Wetboek van Economisch recht, het administratief en geldelijk statuut vast van de voorzitter, de assessor vice-voorzitter en de assessoren die zitting hebben in het Mededingingscollege, de auditeur-generaal, de directeur juridische studies en de directeur economische studies.

Samen met dit ontwerp van besluit, leg ik u ook ter ondertekening voor enerzijds het ontwerp van koninklijk besluit betreffende de inwerkingtreding van sommige bepalingen van de wet van 3 april 2013 houdende invoeging van Boek IV « Bescherming van de mededinging » en van Boek V « De mededinging en de prijsevoluties » in het Wetboek van economisch recht en houdende invoeging van de definities eigen aan boek IV en aan boek Ven van de rechtshandhavingsbepalingen eigen aan boek IV en aan boek V, in boek I van het Wetboek van economisch recht, en anderzijds het ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van het programma van het examen inzake beroepsbekwaamheid met het oog op de benoeming van de leden van het directiecomité en van de assessoren van de Belgische mededingingsautoriteit.

Het is de bedoeling deze drie koninklijke besluiten, samen met de oproep tot de kandidaten voor de mandaten van lid van het directiecomité en de assessoren van de Belgische Mededingingsautoriteit, zo spoedig als mogelijk gelijktijdig in het Belgische Staatsblad te laten publiceren, zodat de Belgische Mededingingsautoriteit per 1 september 2013 van start kan gaan.

Het voorliggend ontwerp is deels geïnspireerd op het koninklijk besluit van 11 mei 2003 tot vaststelling van het statuut, de bezoldiging en de plichten van de voorzitter en de leden van de Raad van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, en deels op het statuut van de leden van de huidige Raad voor de Mededinging opgericht door de wet tot bescherming van de economische mededinging, gecoördineerd op 15 september 2006.

Het bedrag van de bezoldiging van de leden van het directiecomité is zoals voor de leden van de Raad voor de Mededinging, afgestemd op de bezoldigingen die gelden voor de eerste voorzitter, de voorzitter en de staatsraden bij de Raad van State.

Wat de assessoren betreft, wordt, gelet op de bijzonderheid dat het geen voltijdse leden van de Belgische mededingingsautoriteit betreft, hun bezoldiging vastgesteld per zaak die ze te behandelen hebben.

Inzake de door de Raad van State gemaakte opmerking in zijn advies nr. 53.277/1 van 7 mei 2013 dat sommige aspecten van het statuut veel minder uitgewerkt werden in vergelijking tot voornoemd koninklijk besluit van 11 mei 2003, moet vooreerst worden opgemerkt dat de algemene benoemingsvoorwaarden voor de leden van het directiecomité (en van de assessoren) worden geregeld in een apart koninklijk besluit dat de benoemingsprocedure vaststelt. Dit zorgt voor coherentie tussen de verschillende onderwerpen van de KB's, enerzijds het vaststellen van het statuut, en anderzijds de voorwaarden voor toegang tot de benoemingsprocedure. De voorwaarde dat de kandidaat onderdaan moet zijn van een EU-lidstaat of van een staat die deel uitmaakt van de Europese economische Ruimte, vloeit voort uit artikel 10 van de Grondwet. Belangrijke aspecten van het statuut zoals onverenigbaarheden en tucht zijn in de wet zelf uitdrukkelijk geregeld.

Wat de toepasselijkheid van het statuut van het rijkspersoneel betreft, zoals bepaald in artikel 1 van het ontwerp van koninklijk besluit, moet worden benadrukt dat een gelijkaardige bepaling wel degelijk terug te vinden is in artikel 7 van voornoemd koninklijk besluit van 11 mei 2003. Deze bepaling gaf destijds geen aanleiding tot opmerkingen.Het juridische voordeel van het werken met een dergelijke bepaling is inderdaad dat men steeds op een generieke bepaling terug kan vallen voor de zaken die niet in het voorliggend koninklijk besluit worden geregeld.

Er wordt dus voorgesteld het artikel 1 van het ontwerp van koninklijk besluit te behouden.

Inzake de hiërarchie tussen de leden van het directiecomité wil ik opmerken dat het comité geacht wordt te werken als een college, met dien verstande dat het college een voorzitter heeft met beslissende stem, en elk van de leden en in het bijzonder de voorzitter en de auditeur-generaal een eigen bevoegdheidssfeer hebben die omschreven is in de wet.

Om tegemoet te komen aan de opmerking van de Raad van State, wordt in artikel 5 van het ontwerp toegevoegd dat de leden van het directiecomité worden geëvalueerd op basis van criteria met betrekking tot hun organisatorische en professionele vaardigheden, rekening houdend met de specificiteit van hun functie en taken zoals omschreven in boek IV van het WER. De evaluatie van de leden van het directiecomité dient in ieder geval betrekking te hebben op hun bijdrage vanuit hun specifieke bevoegdheden tot de werking van de autoriteit...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT