6 FEBRUARI 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 houdende uitvoering van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers (1)

VERSLAG AAN DE KONING

Sire,

De doelstelling van het ontwerp ligt in de lijn van wat de regeringsverklaring op het gebied van administratieve vereenvoudiging voorziet en respecteert de principes die het beleid van de regering inzake immigratie regelen : het is de bedoeling om elke vorm van bureaucratie op het gebied van de toegang tot de arbeidsmarkt van vreemdelingen te bannen door de reglementering op te bouwen rond een principe dat reeds de huidige reglementering structureert, namelijk de samenhang tussen het recht op verblijf en het recht op werk.

Volgens dit principe is het stabiele of precaire karakter van het recht op verblijf dat, voor een buitenlandse onderdaan die legaal op het Belgisch grondgebied verblijft, de gemakkelijkheid bepaald waarmee die persoon toegang moet hebben tot de arbeidsmarkt.

Het gaat er dus om te vermijden dat de energie van de werkgevers, werknemers en Gewesten (die bevoegd zijn om arbeidskaarten af te leveren) helemaal voor niets aangewend wordt, daar de aanvraag quasi automatisch tot de aflevering van de gevraagde arbeidskaart leidt.

Op basis van de voorafgaande beschouwingen wordt het volgende voorgesteld :

  1. Een precair recht op verblijf brengt een beperkt recht op werk mee, bedingt door het voorafgaand bekomen van een vergunning van type arbeidskaart B (alleen geldig voor een werkgever).

    Dit principe leidt tot de toevoeging aan artikel 9 van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 houdende uitvoering van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers, van de echtgenoot van de buitenlandse onderdaan die toegelaten of gemachtigd werd te verblijven voor een beperkte periode (krachtens een arbeidskaart B, als student, als zelfstandige, enz.).

  2. Een stabiel recht op verblijf (machtiging tot verblijf voor onbepaalde duur) leidt tot de erkenning van een recht op werk met vrijstelling van de verplichting een arbeidskaart te vragen.

    Dit principe, al bevestigd voor de erkende vluchtelingen en voor de geregulariseerde personen voor onbepaalde duur, wordt uitgebreid tot elke persoon die een recht op verblijf voor onbepaalde duur krijgt (op basis, bijvoorbeeld, van artikel 10 van de wet van 15 december 1980 - recht op gezinshereniging).

  3. Voor een reeks van tussensituaties (personen in afwachting van een definitieve beslissing over het recht op gezinshereniging, ontvankelijke asielzoekers, studenten voor arbeidsprestaties tijdens het schooljaar met een maximum van 20 uren per week, echtgenoot en minderjarige kinderen van diplomaten en consuls en echtgenoten van het ambassadepersoneel indien een wederkerigheidsakkoord bestaat,...), wordt er voorgesteld een nieuwe categorie van arbeidskaarten te creëren : de arbeidskaart C .

    De arbeidskaart C heeft als eigenschap voor elke werkgever geldig te zijn (zoals de arbeidskaart A), maar met een geldigheidsduur in principe beperkt tot de geldigheidsduur van het verblijf en geldig voor maximum één jaar.

    Dit systeem vergemakkelijkt het toezicht van de Gewesten - de arbeidskaart moet het voorwerp zijn van een aanvraag om hernieuwing ten laatste tijdens het jaar van haar aflevering, wat een systematische controle van de Gewesten mogelijk maakt over de verblijfsituatie van de betrokkenen -, en vereenvoudigt de opdracht van de werkgevers die niet meer verplicht zullen zijn, een arbeidskaart te vragen. De betrokkene werknemers zullen wat hen betreft gemakkelijker tewerkstelling kunnen vinden en voortaan toegang tot formules van uitzendarbeid hebben.

  4. De arbeidskaart A, van onbepaalde duur en geldig voor elke werkgever, blijft bestaan, maar is niet meer van toepassing op de categorieën die aan een andere regeling onderworpen zijn (vrijstelling van arbeidskaart). Bovendien wordt voorzien dat de arbeidskaart A toegankelijk is voor diegenen die vier jaar arbeid kunnen bewijzen gedurende een periode van tien jaar onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag (momenteel moet men deze vier jaar bewijzen tijdens de periode onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag).

  5. Andere wijzigingen worden nog in de reglementering ingevoegd. Ze worden in de hiernavolgende bespreking van de artikelen uiteengezet.

  6. Het advies van de Adviesraad voor de tewerkstelling van buitenlandse werknemers werd gevraagd en er werd met haar beschouwingen rekening gehouden.

    Bespreking van de artikelen

    Artikel 1

    Deze bepaling heeft tot doel een nieuwe definitie aan het wettig verblijf te geven voor de toepassing van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 houdende uitvoering van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers.

    Door toevoeging van de woorden « met uitzondering van de verblijfsituatie van de vreemdeling die gemachtigd werd te verblijven in het koninkrijk voor een periode van maximum drie maanden » wordt die nieuwe definitie in overeenstemming gebracht met artikel 12, 1°, a, van de wet van 30 april 1999.

    De definitie van het wettig verblijf gegeven in die bepaling geldt enkel voor de toepassing van het koninklijk besluit van 30 juni 1999.

    De door de nieuwe definitie aangebrachte beperking sluit de vreemdelingen uit die gemachtigd werden tot een verblijf met een maximumduur van drie maanden, ongeacht het feit of ze al dan niet onderworpen zijn aan de visumplicht.

    De gegeven definitie stemt overeen met een ruim begrip van wettelijk verblijf. Ze beoogt inderdaad de volgende vreemdelingen :

    de vreemdeling die tot een verblijf wordt toegelaten op grond van artikel 10 van de wet van 15 december 1980, m.a.w. de vreemdeling die, na een periode van onderzoek van zijn aanvraag van één jaar (eventueel verlengd met drie maanden), een bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister ontvangt (B.I.V.R.) in het kader van een verblijf van onbeperkte duur;

    de vreemdeling die op grond van artikel 14 van de wet wordt toegelaten zich te vestigen, m.a.w. de vreemdeling wiens aanvraag om machtiging tot vestiging gunstig onthaald werd en aan wie een identiteitskaart voor vreemdeling werd afgeleverd;

    de vreemdeling die tot een verblijf van meer dan drie maanden wordt toegelaten op grond van artikel 9 of 58 van de wet, hetzij onbeperkt (B.I.V.R. zonder vermelding), hetzij beperkt (B.I.V.R. met de vermelding `tijdelijk verblijf` - vb. : arbeiders, studenten, samenwonenden, vreemdelingen die tot verblijf worden toegelaten in het kader van de tijdelijke bescherming,...);

    de vreemdeling die voorlopig tot verblijf wordt toegelaten zoals de kandidaat-vluchteling wiens asielprocedure nog niet werd afgesloten met een uitvoerbaar bevel het grondgebied te verlaten (d.w.z. die niet meer het voorwerp kan uitmaken van een opschortend beroep) of de vreemdeling wiens beslissing tot weigering van verblijf het voorwerp uitmaakt van een verzoek tot herziening (houder van een « bijlage 35 »);

    de vreemdeling die in het bezit is van een van de volgende documenten : bijlage 15 (verblijfsattest), bijlage 33 (verblijfsdocument afgeleverd aan de student die doorgaans in een grensland verblijft) of attest van immatriculatie;

    De vreemdelingen die in het bezit zijn van verlengde bevelen om het grondgebied te verlaten, worden niet beschouwd als zijnde in wettelijk verblijf krachtens dit besluit.

    Artikel 2, 1°

    Deze bepaling voert een nieuw geval in van vrijstelling van de verplichting een arbeidskaart te bezitten. Dit nieuw geval is opgenomen als « b » van het artikel, daar « a » reeds een in de wetgeving opgenomen vrijstelling vermeldt. In « b » worden de buitenlandse onderdanen vrijgesteld die gemachtigd of toegelaten werden om onbeperkt te verblijven in toepassing van de wet van 15 december 1980. Bepaalde categorieën van buitenlandse onderdanen worden evenwel door de bepaling uitgesloten. Als motivatie voor die uitsluiting geldt de bekommernis om niet meer rechten inzake arbeidsmogelijkheden te geven aan de gezinsleden van de persoon die het recht op gezinshereniging heeft geopend dan hijzelf heeft verkregen.

    Er dient opgemerkt te worden dat de van vrijstelling uitgesloten personen evenwel de mogelijkheid tot tewerkstelling met een arbeidskaart B behouden, waarvan de toekenning wordt vergemakkelijkt.

    Artikel 2, 2°

    Deze bepaling wijzigt artikel 2, 14° van het koninklijk besluit van 9 juni 1999.

    Ter herinnering, het betreft een omzetting van het arrest Van der Elst van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.

    De in punt « d » aangebrachte wijziging geeft gevolg aan een vraag van de Europese Commissie die van mening is dat de termijn van één jaar tewerkstelling bij dezelfde werkgever een te strenge voorwaarde is naar de geest van het voornoemde besluit.

    Artikel 2, 3°

    Dit artikel brengt een lichte wijziging aan een reeds bestaande bepaling. De toevoeging van de woorden `er tewerkgesteld worden door een in het buitenland gevestigde werkgever` vindt zijn verantwoording in de analogie met andere bepalingen van artikel 2 van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 (bijvoorbeeld : 9°, 10°, 11°, 15°). Het betreft de rechtzetting van een weglating.

    Artikel 2, 4°

    1. Hier bestaat de wijziging in de opheffing van de woorden « die wettig in België verblijven ». Die wijziging heeft tot doel de kinderen van buitenlandse onderdanen die onwettig verblijven, maar waarvan de uitvoering van de uitwijzing om diverse redenen werd uitgesteld, toe te laten hun studies effectief verder te zetten. Het zal hoofdzakelijk om technisch of beroepsonderwijs gaan waarvoor stages in ondernemingen in het programma zijn opgenomen. De stage moet verplicht zijn.

      Die bepaling zal geen enkele invloed hebben op de verblijfstoestand van de belanghebbenden.

    2. Die bepaling is een nieuwe formulering van artikel 2, 20°, van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 waardoor de institutionele realiteit beter wordt weergegeven.

      Het werd niet nodig geacht in die bepaling een maximale duur van de tewerkstelling vast te leggen. De waarschijnlijk overbodige vermelding « in het kader van hun respectievelijke bevoegdheden » heeft de verdienste er nogmaals aan te herinneren dat...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT