Uittreksel uit arrest nr. 76/2022 van 9 juni 2022 Rolnummer 7404 In zake : het beroep tot vernietiging van de wet van 14 november 2019 « tot wijziging van de wet van 17 april 1878 houdende de

Uittreksel uit arrest nr. 76/2022 van 9 juni 2022

Rolnummer 7404

In zake : het beroep tot vernietiging van de wet van 14 november 2019 « tot wijziging van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering wat de afschaffing van de verjaring van ernstige seksuele misdrijven op minderjarigen betreft » en de wet van 5 december 2019 « tot wijziging van artikel 21 van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering », ingesteld door de vzw « Ligue des droits humains » en de vzw « Association Syndicale des Magistrats ».

Het Grondwettelijk Hof,

samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters J.-P. Moerman, T. Giet, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters, S. de Bethune en E. Bribosia, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, emeritus rechter R. Leysen, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul,

wijst na beraad het volgende arrest :

  1. Onderwerp van het beroep en rechtspleging

    Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 16 juni 2020 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 18 juni 2020, is beroep tot vernietiging ingesteld van de wet van 14 november 2019 « tot wijziging van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering wat de afschaffing van de verjaring van ernstige seksuele misdrijven op minderjarigen betreft » en de wet van 5 december 2019 « tot wijziging van artikel 21 van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 20 december 2019) door de vzw « Ligue des droits humains » en de vzw « Association Syndicale des Magistrats », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. A. Verhoustraeten, advocaat bij de balie te Brussel.

    (...)

  2. In rechte

    (...)

    Ten aanzien van de bestreden bepalingen en de context ervan

    B.1.1. Het beroep tot vernietiging ingesteld door de vzw « Ligue des droits humains » en de vzw « Association Syndicale des Magistrats » heeft betrekking op twee wetten die tot doel hebben de regeling aan te passen inzake de verjaring van de strafvordering ten aanzien van bepaalde strafrechtelijke misdrijven, inzonderheid de seksuele misdrijven op minderjarigen, die niet meer verjaren.

    B.1.2. De artikelen 2 en 3 van de wet van 14 november 2019 « tot wijziging van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering wat de afschaffing van de verjaring van ernstige seksuele misdrijven op minderjarigen betreft » (hierna : de wet van 14 november 2019) bepalen :

    Art. 2. In artikel 21, eerste lid, van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering, vervangen bij de wet van 5 februari 2016 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 11 juli 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    a) de woorden ' Behoudens wat de misdrijven betreft omschreven in de artikelen 136bis, 136ter en 136quater van het Strafwetboek, en ' worden opgeheven;

    b) in de bepaling onder 1°, tweede gedachtestreepje, worden de woorden ' 376, eerste lid, ' opgeheven;

    c) in de bepaling onder 2° wordt het tweede gedachtestreepje opgeheven.

    Art. 3. Artikel 21bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 13 april 1995, vervangen bij de wet van 5 februari 2016 en gewijzigd bij de wet van 5 mei 2019, wordt vervangen als volgt :

    ' Art. 21bis. De strafvordering verjaart niet in de gevallen bedoeld :

    1° in de artikelen 136bis, 136ter en 136quater van het Strafwetboek;

    2° in de artikelen 371/1 tot 377, 377quater, 379, 380, 383bis, § 1, 409 en 433quinquies, § 1, eerste lid, 1°, van het Strafwetboek, en de poging om dat laatste misdrijf te plegen, ingeval het is gepleegd op een persoon van minder dan achttien jaar '

    .

    B.1.3. De artikelen 2 en 3 van de wet van 5 december 2019 « tot wijziging van artikel 21 van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering » (hierna : de wet van 5 december 2019) bepalen :

    Art. 2. Artikel 21, eerste lid, 2°, van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering, vervangen bij de wet van 5 februari 2016 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 14 november 2019, wordt vervangen als volgt :

    ' 2° door verloop van vijftien jaren voor een van de misdaden bedoeld in 1°, tweede streepje, of in artikel 376, eerste lid, van het Strafwetboek, ingeval die is gepleegd op een persoon van minstens achttien jaar; '.

    Art. 3. Deze wet treedt in werking op dezelfde dag als de wet van 14 november 2019 tot wijziging van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering wat de afschaffing van de verjaring van ernstige seksuele misdrijven op minderjarigen betreft

    .

    B.1.4. De twee bestreden wetten zijn in werking getreden op 30 december 2019.

    B.2.1. Zoals vervangen bij artikel 3 van de wet van 14 november 2019 bepaalt artikel 21bis van de wet van 17 april 1878 « houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering » :

    De strafvordering verjaart niet in de gevallen bedoeld :

    1° in de artikelen 136bis, 136ter en 136quater van het Strafwetboek;

    2° in de artikelen 371/1 tot 377, 377quater, 379, 380, 383bis, § 1, 409 en 433quinquies, § 1, eerste lid, 1°, van het Strafwetboek, en de poging om dat laatste misdrijf te plegen, ingeval het is gepleegd op een persoon van minder dan achttien jaar

    .

    Uit het nieuwe 2° van die bepaling, dat het voorwerp uitmaakt van het beroep tot vernietiging, vloeit voort dat een bepaald aantal strafrechtelijke misdrijven voortaan onverjaarbaar zijn wanneer zij worden gepleegd op een minderjarige. Het gaat om voyeurisme (artikel 371/1 van het Strafwetboek, de aanranding van de eerbaarheid en verkrachting (artikelen 372 tot 377 van het Strafwetboek), het misdrijf van grooming of van cyberkinderlokkerij (artikel 377quater van het Strafwetboek), bederf van de jeugd en prostitutie (artikelen 379 en 380 van het Strafwetboek), het vervaardigen en verdelen van kinderpornografisch materiaal (artikel 383bis, § 1, van het Strafwetboek), de verminking van de genitaliën van een persoon van het vrouwelijk geslacht (artikel 409 van het Strafwetboek) en mensenhandel met als doel de uitbuiting van prostitutie of andere vormen van seksuele uitbuiting (artikel 433quinquies, § 1, eerste lid, 1°, van het Strafwetboek).

    B.2.2. Vóór de inwerkingtreding van de wet van 14 november 2019, die die misdrijven onverjaarbaar maakt, was een verjaringstermijn van twintig jaar van toepassing op verkrachting of aanranding van de eerbaarheid met de dood van het slachtoffer tot gevolg, en was een verjaringstermijn van vijftien jaar van toepassing op alle andere seksuele misdrijven. Die verjaringstermijn ging bovendien in op de dag dat het slachtoffer de leeftijd van achttien jaar bereikte of, in geval van een collectief misdrijf, op de dag waarop het jongste slachtoffer de leeftijd van achttien jaar bereikte, behalve indien de termijn tussen die opeenvolgende misdrijven de verjaringstermijn overschreed.

    B.3. De bestreden wetten...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT