Uittreksel uit arrest nr. 177/2021 van 9 december 2021 - (Rolnummers 7277, 7279, 7280, 7289, 7291 en 7296) - In zake : de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de wet van 7 mei 2019 ' tot wijziging van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de weddenschappen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers, en tot invoeging van artikel 37/1 in de wet van 19 april 2002 tot rationalisering van de werking en het beheer van de Nationale Loterij ', de 9 décembre 2021

Artikel 127 van de Grondwet bepaalt :

" § 1. De Parlementen van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap regelen, elk voor zich, bij decreet :

1° de culturele aangelegenheden;

2° het onderwijs, met uitsluiting van :

  1. de bepaling van het begin en het einde van de leerplicht;

  2. de minimale voorwaarden voor het uitreiken van de diploma's;

  3. de pensioenregeling;

    3° de samenwerking tussen de gemeenschappen, alsook de internationale samenwerking, met inbegrip van het sluiten van verdragen, voor de aangelegenheden bedoeld in 1° en 2°.

    Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, stelt de in 1° vermelde culturele aangelegenheden, de in 3° vermelde vormen van samenwerking, alsook de nadere regelen voor het in 3° vermelde sluiten van verdragen vast.

    § 2. Deze decreten hebben kracht van wet respectievelijk in het Nederlandse taalgebied en in het Franse taalgebied, alsmede ten aanzien van de instellingen gevestigd in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad die, wegens hun activiteiten, moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de ene of de andere gemeenschap ".

    Artikel 4, 9°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 bepaalt :

    " De culturele aangelegenheden bedoeld in artikel 127, § 1, 1°, van de Grondwet zijn :

    [...]

    9° De lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven ".

    Artikel 6, § 1, V, eerste lid, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 bepaalt :

    " De aangelegenheden bedoeld in artikel 39 van de Grondwet zijn :

    [...]

    V. Wat de landbouw betreft :

    1° het landbouwbeleid en de zeevisserij ".

    B.8.2. De federale overheid is bevoegd om de spelen en weddenschappen te regelen, om de voorwaarden te bepalen waaronder de door haar toegestane activiteiten kunnen worden uitgeoefend, en om de controle ervan te organiseren.

    B.8.3. Zonder dat het nodig is zich uit te spreken over de vraag of maatregelen met betrekking tot paardenwedrennen tot de respectieve bevoegdheden van de gemeenschappen en de gewesten inzake sport of landbouw behoren, stelt het Hof vast dat de artikel en 21, 3° en 4°, van de wet van 7 mei 2019 te dezen geen betrekking hebben op de vergunning voor paardenwedrennen op zich, maar betrekking hebben op de vergunning voor weddenschappen op paardenwedrennen, op de contractuele relatie tussen de organisatoren van weddenschappen op paardenwedrennen en de renverenigingen en op de vergoeding die de eerstgenoemden dienen te betalen aan de laatstgenoemden.

    B.8.4. Zulke maatregelen behoren niet tot de beroepssport, noch tot de sport voor liefhebbers, bevoegdheden die artikel 4, 9°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 aan de gemeenschappen toevertrouwt door lichamelijke opvoeding, sport en openluchtleven bij de culturele aangelegenheden onder te brengen. In de parlementaire voorbereiding van de wet van 21 juli 1971 " betreffende de bevoegdheid en de werking van de cultuurraden voor de Nederlandse cultuurgemeenschap en voor de Franse cultuurgemeenschap " (waarvan artikel 2, eerste lid, 9°, die aangelegenheden beoogde met dezelfde bewoordingen als artikel 4, 9°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980) wordt overigens aangegeven dat de wetgever de reglementering van weddenschappen daarvan heeft willen uitsluiten (Parl. St., Senaat, 1970-1971, nr. 400, p. 6).

    B.8.5. Dergelijke maatregelen behoren evenmin tot het landbouwbeleid dat onder de bevoegdheid van de gewesten valt krachtens artikel 6, § 1, V, eerste lid, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, en dat, onder voorbehoud van de in het tweede lid van die bepaling bedoelde uitzonderingen, het overleg over en de uitvoering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid omvat, alsook de normen met betrekking tot de kwaliteit van de grondstoffen en van de plantaardige en dierlijke producten wanneer het niet gaat om de veiligheid van de voedselketen, de compensatiemaatregelen voor activiteitsvermindering van landbouwers, of de structurele steun (Parl. St., Senaat, 2000-2001, nr. 2-709/7, pp. 4 en volgende).

    B.8.6. Dergelijke maatregelen behoren tot de federale bevoegdheid inzake spelen en weddenschappen.

    B.9. Het tweede middel in de zaak nr. 7277 is niet gegrond.

    De vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten

    B.10.1. De verzoekende partijen in de zaak nr. 7277 leiden een achtste middel, eerste onderdeel, af uit de schending, door de artikel en 21, 3° en 4°, en 22 van de wet van 7 mei 2019, van de artikel en 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 23, derde lid, 1°, van de Grondwet en met de artikel en 49, 52, 54, 56, 57 en 62 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna : het VWEU).

    B.10.2. De verzoekende partijen in de zaken nrs. 7289 en 7291 leiden een tweede middel, tweede onderdeel, af uit de schending, door artikel 21, 3° en 4°, van de wet van 7 mei 2019, van de artikel en 49 en 56 van het VWEU, in samenhang gelezen met de artikel en 10 en 11 van de Grondwet.

    B.10.3. In essentie doen de verzoekende partijen in de zaken nrs. 7277, 7289 en 7291 gelden dat de bestreden bepalingen, in zoverre zij de organisatie van weddenschappen op paardenwedrennen afhankelijk maken van de toestemming van de renverenigingen en van het betalen van een vergoeding aan die renverenigingen, een beperking van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten uitmaken die niet redelijk verantwoord is.

    B.11. Wanneer een verzoekende partij, in het kader van een beroep tot vernietiging, de schending aanvoert van de artikel en 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met andere grondwetsartikel en of internationale bepalingen of met algemene rechtsbeginselen die een fundamentele waarborg bevatten, bestaat het middel erin dat zij van oordeel is dat een verschil in behandeling wordt ingesteld doordat die fundamentele waarborg haar wordt ontnomen door de bepaling die zij met het beroep bestrijdt, terwijl die waarborg voor andere burgers onverminderd geldt.

    De categorie van personen die die fundamentele waarborg zou zijn ontnomen, dient aldus te worden vergeleken met de categorie van personen voor wie die waarborg geldt.

    Het Hof onderzoekt de middelen in die zin.

    B.12.1. Om te voldoen aan de vereisten van artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, moeten de middelen van het verzoekschrift te kennen geven welke van de regels waarvan het Hof de naleving waarborgt, zouden zijn geschonden, alsook welke de bepalingen zijn die deze regels zouden schenden, en uiteenzetten in welk opzicht die regels door de bedoelde bepalingen zouden zijn geschonden.

    B.12.2. De verzoekende partijen in de zaak nr. 7277 zetten niet uiteen in welk opzicht artikel 22 van de wet van 7 mei 2019, dat aan de organisatoren van weddenschappen op paardenwedrennen de verplichting oplegt om een vergunning F1P te verkrijgen en om de door de Koning bepaalde nadere voorwaarden na te leven, de in het middel bedoelde bepalingen zou schenden.

    Het eerste onderdeel van het achtste middel in de zaak nr. 7277 is niet ontvankelijk in zoverre het tegen artikel 22 van de wet van 7 mei 2019 is gericht.

    B.13.1. De weddenschappen op sportwedstrijden, met inbegrip van de paardenwedrennen, bieden, tegen een inleg die als betaling geldt, uitzicht op een geldprijs (HvJ, grote kamer, 8 september 2010, C-46/08, Carmen Media Group Ltd, punt 40; 21 oktober 1999, C-67/98, Zenatti, punt 18). Zij vormen dus een economische activiteit, waarvoor de in het VWEU neergelegde economische vrijheden, waaronder de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten, gelden (HvJ, grote kamer, 8 september 2010, C-46/08, Carmen Media Group Ltd, punt 41; 11 september 2003, C-6/01, Anomar, punten 44 en 47).

    B.13.2.1. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie blijkt dat een maatregel een beperking van de door de artikel en 49 en 56 van het VWEU gewaarborgde vrijheid van vestiging en vrijheid van dienstverrichting uitmaakt wanneer die maatregel de uitoefening van die vrijheden verbiedt, belemmert of minder aantrekkelijk maakt (HvJ, 22 januari 2015, C-463/13, Stanley International Betting Ltd, punt 45).

    B.13.2.2. Aangezien het de organisatie van weddenschappen op paardenwedrennen afhankelijk maakt van de toestemming van de renverenigingen en van het betalen van een vergoeding aan die renverenigingen, brengt artikel 21, 3° en 4°, van de wet van 7 mei 2019 een beperking van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten met zich mee.

    B.13.3. Om bestaanbaar te zijn met de artikel en 49 en 56 van het VWEU, moet een zonder onderscheid van toepassing zijnde maatregel die de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten beperkt, rechtvaardiging vinden in een dwingende reden van algemeen belang, moet hij geschikt zijn om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te verzekeren, hetgeen inhoudt dat hij daadwerkelijk moet tegemoetkomen aan de bekommernis om het op samenhangende en stelselmatige wijze te bereiken, en mag hij niet verder gaan dan ter bereiking van dat doel noodzakelijk is (HvJ, 22 juni 2017, C-49/16, Unibet International Ltd., punt 40; grote kamer, 8 september 2010, C-46/08, Carmen Media Group Ltd, punt 55; 6 november 2003, C-243/01, Gambelli, punt 65).

    B.13.4.1. Op het gebied van kansspelen en weddenschappen heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat de doelstellingen inzake fraudebestrijding, consumentenbescherming en bescherming van de maatschappelijke orde dwingende redenen van algemeen belang uitmaken die beperkingen van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten kunnen rechtvaardigen (HvJ, 22 juni 2017, C-49/16, Unibet International Ltd, punt 36; 30 juni 2011, C-212/08, Zeturf Ltd, punt 38; 8 september 2009, C-42/07, Liga Portuguesa de Futebol Profissional en Bwin International Ltd, punt 56). Bovendien kunnen, volgens het Hof van Justitie, de bijzonderheden van morele, religieuze of culturele aard en de aan kansspelen en weddenschappen verbonden moreel en financieel schadelijke gevolgen voor het individu en de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT