Uittreksel uit arrest nr. 149/2021 van 21 oktober 2021 - (Rolnummer 7488) - In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 2, § 1, eerste lid, 8°, 11°, 12°, 13°, 14°, 16° en 31°, en tweede lid, en artikel 5 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 15 juli 1997 ' houdende de Vlaamse Wooncode ', gesteld door de Vrederechter van het kanton Zoutleeuw., de 21 octobre 2021

Artikel M. Uittreksel uit arrest nr. 149/2021 van 21 oktober 2021

Rolnummer 7488

In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 2, § 1, eerste lid, 8°, 11°, 12°, 13°, 14°, 16° en 31°, en tweede lid, en artikel 5 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 15 juli 1997 " houdende de Vlaamse Wooncode ", gesteld door de Vrederechter van het kanton Zoutleeuw.

Het Grondwettelijk Hof,

samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, de rechters J.-P. Moerman, R. Leysen, J. Moerman en Y. Kherbache, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, emeritus voorzitter F. Daoût, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter L. Lavrysen,

wijst na beraad het volgende arrest :

I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging

Bij vonnis van 17 december 2020, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 23 december 2020, heeft de Vrederechter van het kanton Zoutleeuw de volgende prejudiciële vraag gesteld :

" Schenden de artikelen 2, § 1, 1ste lid, 8°, 11°, 12°, 13°, 14°, 16° en 31° en 2de lid evenals artikel 5 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode de artikelen 10, 11, 23, 3° of 191 van de Grondwet, al dan niet samen gelezen met artikel 20 Richtlijn 2014/36/EU, artikel 9 Verordening 492/2011/EU en artikel 19, 4, c (Herzien) Europees Sociaal Handvest, indien zij worden geïnterpreteerd in die zin dat de veiligheids-, gezondheids- en woonkwaliteitsnormen van de Vlaamse Wooncode alleen van toepassing zouden zijn op onroerende goederen die op standvastige of duurzame en niet op louter occasionele wijze worden bewoond, terwijl op grond van artikel 5, § 3, 2de lid van de Vlaamse Wooncode de Vlaamse Regering enkel beperkte afwijkingen kan toestaan van de vereisten en normen die ze vaststelt met toepassing van paragrafen 1 en 2 van artikel 5 voor de tijdelijke huisvesting van gezinnen of alleenstaanden die dakloos zijn of dreigen te worden en voor de huisvesting van bewoners van sociale huurwoningen, die tijdelijk ontruimd moeten worden voor renovatiewerkzaamheden ? En schenden zij dezelfde artikelen van de Grondwet waar zij op deze verplichting tot standvastige of duurzame huisvesting, met toepassing van artikel 5, § 3, enkel in een uitzondering voorzien voor kamers waarin seizoenarbeiders in de tuin- en landbouwsector tijdelijk verblijven, maar niet voor zelfstandige woningen of kamers waarop arbeiders uit andere sectoren, zoals gastarbeiders in de bouwsector, voor de duur van de uitoefening van hun arbeidsovereenkomst tijdelijk zijn aangewezen voor hun huisvesting ? ".

(...)

III. In rechte

(...)

Ten aanzien van het onderwerp van de prejudiciële vraag

B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de bestaanbaarheid van artikel 2, § 1, eerste lid, 8°, 11°, 12°, 13°, 14°, 16° en 31°, en tweede lid, evenals artikel 5 van het decreet van 15 juli 1997 " houdende de Vlaamse Wooncode " (hierna : het decreet van 15 juli 1997) met de artikelen 10, 11, 23, derde lid, 3°, of 191 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 20 van de richtlijn 2014/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 " betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op tewerkstelling als seizoenarbeider ", met artikel 9 van de verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT