Uittreksel uit arrest nr. 37/2021 van 4 maart 2021 Rolnummer 7312 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 16 en 18 van het decreet van het Waalse Gewest van 2 mei 2019 « tot wijziging

Uittreksel uit arrest nr. 37/2021 van 4 maart 2021

Rolnummer 7312

In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 16 en 18 van het decreet van het Waalse Gewest van 2 mei 2019 « tot wijziging van het Waalse Wetboek van Huisvesting en Duurzaam Wonen en van het decreet van 15 maart 2018 betreffende de woninghuurovereenkomst », ingesteld door de vzw « Chambre d'Arbitrage et de Médiation / Kamer van Arbitrage en Bemiddeling » en Olivier Domb.

Het Grondwettelijk Hof,

samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en L. Lavrysen, de rechters J.-P. Moerman, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache en T. Detienne, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, emeritus voorzitter A. Alen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût,

wijst na beraad het volgende arrest :

  1. Onderwerp van het beroep en rechtspleging

    Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 27 november 2019 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 29 november 2019, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 16 en 18 van het decreet van het Waalse Gewest van 2 mei 2019 « tot wijziging van het Waalse Wetboek van Huisvesting en Duurzaam Wonen en van het decreet van 15 maart 2018 betreffende de woninghuurovereenkomst » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 28 mei 2019, tweede editie) door de vzw « Chambre d'Arbitrage et de Médiation / Kamer van Arbitrage en Bemiddeling » en Olivier Domb, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. A. Paternostre, advocaat bij de balie te Brussel.

    (...)

  2. In rechte

    (...)

    Ten aanzien van de bestreden bepalingen en de context ervan

    B.1.1. Bij artikel 16 van het decreet van het Waalse Gewest van 2 mei 2019 « tot wijziging van het Waalse Wetboek van Huisvesting en Duurzaam Wonen en van het decreet van 15 maart 2018 betreffende de woninghuurovereenkomst » (hierna : het decreet van 2 mei 2019) wordt in het decreet van het Waalse Gewest van 15 maart 2018 « betreffende de woninghuurovereenkomst » (hierna : het decreet van 15 maart 2018) artikel 51/1 ingevoegd, dat bepaalt :

    § 1. Onverminderd het aanhangig zijn bij een rechtbank, kunnen de partijen hun geschil in der minne schikken door middel van alternatieve geschillenbeslechtingsprocedures zoals bemiddeling, arbitrage of verzoening.

    § 2. De partijen kunnen overeenkomen om hun geschil aan een arbiter voor te leggen na het ontstaan van het geschil.

    Elk arbitragebeding dat vóór het ontstaan van het geschil overeengekomen is, wordt voor niet geschreven gehouden

    .

    B.1.2. Artikel 18 van het decreet van 2 mei 2019 bepaalt :

    Dit decreet treedt in werking op 1 maart 2019, met uitzondering van artikel 17 dat op 1 september 2018 uitwerking heeft

    .

    B.2. Op het ogenblik van de inwerkingtreding van de voormelde bepalingen werd de « woninghuurovereenkomst » gedefinieerd als de « huurovereenkomst betreffende een roerend of onroerend goed of een gedeelte ervan bestemd om als woning te dienen, met uitsluiting van toeristische logies in de zin van het Waalse Toerismewetboek » (artikel 2, 1°, van het decreet van 15 maart 2018, vóór de wijziging ervan bij artikel 28 van het decreet van 2 mei 2019 « tot wijziging van het Waalse Wetboek van Huisvesting en Duurzaam Wonen en van het decreet van 15 maart 2018 betreffende de woninghuurovereenkomst, met het oog op de invoeging, in genoemd Wetboek, van het begrip microwoning »).

    Ten aanzien van het eerste middel

    Wat betreft de bevoegdheid van het Hof

    B.3. Het eerste middel is afgeleid uit de schending van onder meer de artikelen 33 en 35 van de Grondwet.

    B.4. Krachtens artikel 142, tweede lid, van de Grondwet en artikel 1 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof is het Hof bevoegd om uitspraak te doen op de beroepen tot vernietiging van een in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel, wegens schending van de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten en wegens schending van de artikelen van titel II (« De Belgen en hun rechten ») en van de artikelen 143, § 1, 170, 172 en 191 van de Grondwet.

    B.5. Artikel 35 van de Grondwet bepaalt :

    De federale overheid is slechts bevoegd voor de aangelegenheden die de Grondwet en de wetten, krachtens de Grondwet zelf uitgevaardigd, haar uitdrukkelijk toekennen.

    De gemeenschappen of de gewesten zijn, ieder wat hem betreft, bevoegd voor de overige aangelegenheden onder de voorwaarden en op de wijze bepaald door de wet. Deze wet moet worden aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid.

    Overgangsbepaling

    De wet bedoeld in het tweede lid bepaalt de dag waarop dit artikel in werking treedt. Deze dag kan niet voorafgaan aan de dag waarop het nieuw in titel III van de Grondwet in te voegen artikel in werking treedt dat de exclusieve bevoegdheden van de federale overheid bepaalt

    .

    De in het tweede lid van artikel 35 van de Grondwet bedoelde wet is nog niet aangenomen. Die grondwetsbepaling is dus nooit in werking getreden, zodat het Hof niet bevoegd is om uitspraak te doen over de inachtneming ervan.

    B.6.1. Artikel 33 van de Grondwet bepaalt :

    Alle machten gaan uit van de Natie.

    Zij worden uitgeoefend op de wijze bij de Grondwet bepaald

    .

    B.6.2. Die grondwetsbepaling strekt niet ertoe de onderscheiden bevoegdheid van de federale overheid en de deelentiteiten te bepalen.

    Het Hof is dus niet bevoegd om uitspraak te doen over de inachtneming van de regels die in die bepaling zijn vervat.

    B.7. In zoverre het is afgeleid uit de schending van de artikelen 33 en 35 van de Grondwet, is het eerste middel onontvankelijk.

    Wat betreft de grond

    B.8. Het eerste middel is ook afgeleid uit de schending van artikel 146 van de Grondwet en van artikel 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen (hierna : de bijzondere wet van 8 augustus 1980).

    De verzoekende partijen voeren aan dat de decreetgever inbreuk maakt op de bevoegdheid van de federale wetgever door de mogelijkheid tot arbitrage...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT