Uittreksel uit arrest nr. 145/2020 van 12 november 2020 Rolnummers 7197 en 7199 In zake : de beroepen tot gedeeltelijke vernietiging van het Vlaamse decreet van 9 november 2018 « houdende bepalingen

Uittreksel uit arrest nr. 145/2020 van 12 november 2020

Rolnummers 7197 en 7199

In zake : de beroepen tot gedeeltelijke vernietiging van het Vlaamse decreet van 9 november 2018 « houdende bepalingen betreffende de huur van voor bewoning bestemde goederen of delen ervan » (Vlaams Woninghuurdecreet), ingesteld door de Orde van Vlaamse balies en Edward Janssens en door de vzw « Chambre d'Arbitrage et de Médiation / Kamer van Arbitrage en Bemiddeling » en anderen.

Het Grondwettelijk Hof,

samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en F. Daoût, de rechters J.-P. Moerman, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache en T. Detienne, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, emeritus voorzitter A. Alen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van emeritus voorzitter A. Alen,

wijst na beraad het volgende arrest :

  1. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging

    1. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 5 juni 2019 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 6 juni 2019, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 5, 43, § 2, 45, § 2, 65 en 83 van het Vlaamse decreet van 9 november 2018 « houdende bepalingen betreffende de huur van voor bewoning bestemde goederen of delen ervan » (Vlaams Woninghuurdecreet), bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 7 december 2018, door de Orde van Vlaamse balies en Edward Janssens, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. P. Wouters, advocaat bij het Hof van Cassatie.

    2. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 7 juni 2019 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 11 juni 2019, is beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 44 van hetzelfde Vlaamse decreet door de vzw « Chambre d'Arbitrage et de Médiation / Kamer van Arbitrage en Bemiddeling », Olivier Domb en Claudy De Ganck, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. B. Cambier, Mr. A. Paternostre en Mr. K. Boels, advocaten bij de balie te Brussel.

    Die zaken, ingeschreven onder de nummers 7197 en 7199 van de rol van het Hof, werden samengevoegd.

    (...)

  2. In rechte

    (...)

    Ten aanzien van de zaak nr. 7197

    Wat betreft het onderwerp van het beroep tot vernietiging

    B.1.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van de artikelen 5, 43, § 2, 45, § 2, 65 en 83 van het Vlaamse decreet van 9 november 2018 « houdende bepalingen betreffende de huur van voor bewoning bestemde goederen of delen ervan » (hierna : het decreet van 9 november 2018).

    Het enige middel is afgeleid uit de schending, door de bestreden bepalingen, van de artikelen 10, 11, 13 en 25 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

    B.1.2. De Vlaamse Regering voert aan dat het middel gedeeltelijk niet-ontvankelijk is bij gebrek aan grieven tegen meerdere van de bestreden bepalingen en bij gebrek aan uiteenzetting met betrekking tot sommige referentienormen die zouden zijn geschonden.

    B.1.3. Om te voldoen aan de vereisten van artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, moeten de middelen van het verzoekschrift te kennen geven welke van de regels waarvan het Hof de naleving waarborgt, zouden zijn geschonden, alsook welke de bepalingen zijn die deze regels zouden schenden, en uiteenzetten in welk opzicht die regels door de bedoelde bepalingen zouden zijn geschonden.

    B.1.4. Artikel 5 van het decreet van 9 november 2018 bepaalt het toepassingsgebied van titel II van dat decreet, die betrekking heeft op de huurovereenkomsten voor hoofdverblijfplaatsen.

    De artikelen 43 en 45 maken deel uit van hoofdstuk V van titel II van het voormelde decreet, met als opschrift « Betwistingen ».

    Artikel 43 bepaalt :

    Bevoegdheid vrederechter

    § 1. Ongeacht het bedrag van de vordering neemt de vrederechter kennis van de geschillen over de huurovereenkomsten waarop deze titel van toepassing is, en van de ermee samenhangende vorderingen.

    Alleen de vrederechter van de plaats waar het goed gelegen is, heeft bevoegdheid om van de vordering kennis te nemen.

    § 2. In afwijking van artikel 584 van het Gerechtelijk Wetboek doet de vrederechter bij voorraad uitspraak over de geschillen, vermeld in paragraaf 1, die hij spoedeisend acht.

    Onder voorbehoud van artikel 45, § 1, eerste, tweede en derde lid, zijn [de] artikel [en] 1035 tot en met 1041 van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing

    .

    Artikel 45 bepaalt :

    Inleiding bij verzoekschrift

    § 1. Elke vordering over de huurovereenkomsten waarop deze titel van toepassing is, kan worden ingeleid bij een verzoekschrift dat ter griffie van het vredegerecht neergelegd wordt.

    Het verzoekschrift vermeldt op straffe van nietigheid :

    1° de dag, de maand en het jaar;

    2° de naam, de voornaam, de geboortedatum en de woonplaats van de verzoeker;

    3° de naam, de voornaam, de geboortedatum en de woonplaats, of bij gebreke van een woonplaats, de verblijfplaats van de persoon tegen wie de vordering is ingesteld;

    4° het onderwerp en de korte samenvatting van de middelen van de vordering;

    5° de handtekening van de verzoeker of van zijn advocaat;

    6° een attest van de gezinssamenstelling.

    Een getuigschrift van de woonplaats en de geboortedatum van de persoon als vermeld in het tweede lid, 3°, wordt bij het verzoekschrift gevoegd. Het getuigschrift wordt door het gemeentebestuur afgegeven.

    Het attest van gezinssamenstelling, vermeld in het tweede lid, 6°, wordt door het gemeentebestuur afgegeven.

    De griffier roept de partijen met een gerechtsbrief en een gewone brief op om binnen vijftien dagen na de inschrijving van het verzoekschrift op de algemene rol te verschijnen op de zitting die de rechter bepaalt. Bij de oproeping wordt een afschrift van het verzoekschrift gevoegd.

    § 2. In afwijking van artikel 1026 van het Gerechtelijk Wetboek is de handtekening van de verzoeker of de advocaat van de partij vereist voor vorderingen over de huurovereenkomsten waarop deze titel van toepassing is

    .

    Artikel 65 maakt deel uit van titel III van het decreet van 9 november 2018, die de huurovereenkomsten voor de huisvesting van studenten regelt en bepaalt dat onder meer de voormelde artikelen 43 en 45 van toepassing zijn op die overeenkomsten.

    Artikel 83 van het decreet van 9 november 2018 bepaalt :

    Dit decreet is niet van toepassing op de schriftelijke huurovereenkomsten die werden gesloten vóór de datum van de inwerkingtreding van dit decreet

    .

    B.2.1. Uit de uiteenzetting van het enige middel blijkt dat enkel grieven worden aangevoerd tegen artikel 45, § 2, van het decreet van 9 november 2018 en tegen artikel 65, in zoverre die laatste bepaling artikel 45, § 2, ook van toepassing maakt op de huurovereenkomsten voor de huisvesting van studenten. Het Hof beperkt zijn onderzoek bijgevolg tot die bepalingen.

    B.2.2. Met betrekking tot de door de verzoekende partijen aangevoerde referentienormen blijkt uit de uiteenzetting in het verzoekschrift niet in welk opzicht artikel 25 van de Grondwet zou zijn geschonden. Het middel is bijgevolg niet ontvankelijk in zoverre het betrekking heeft op die grondwetsbepaling.

    B.3.1. De Ministerraad voert in zijn memorie in een nieuw middel aan dat de artikelen 43, § 2, en 45, § 2, van het decreet van 9 november 2018 een schending zouden inhouden van de bevoegdheid van de federale wetgever om de organisatie en de bevoegdheid van de hoven en rechtbanken en de procedureregels voor die rechtscolleges te regelen. Hij verzoekt het Hof tevens daarover een ambtshalve middel op te werpen.

    B.3.2. Artikel 85, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof staat onder meer de Ministerraad toe een memorie in te dienen in een zaak betreffende een beroep tot vernietiging en daarin nieuwe middelen te formuleren. Een dergelijke tussenkomst vermag evenwel niet het beroep te wijzigen of uit te breiden.

    B.3.3. Rekening houdend met hetgeen is vermeld in B.2.1, is het door de Ministerraad aangevoerde middel enkel ontvankelijk in zoverre het gericht is tegen artikel 45, § 2, van het decreet van 9 november 2018.

    Doordat het de Ministerraad is toegelaten een nieuw middel aan te voeren, dient het Hof niet te onderzoeken of in voorkomend geval hetzelfde middel ambtshalve dient te worden opgeworpen.

    Wat betreft de grond van de zaak

    B.4.1. De bestreden artikelen 45, § 2, en 65 van het decreet van 9 november 2018 vereisen de handtekening van de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT