Uittreksel uit arrest nr. 109/2019 van 10 juli 2019 Rolnummer 6947 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 15 en 32, eerste lid

Uittreksel uit arrest nr. 109/2019 van 10 juli 2019

Rolnummer 6947

In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 15 en 32, eerste lid, van het Vlaamse decreet van 8 december 2017 houdende bepalingen tot verdere regeling van de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen voor de Vlaamse Gemeenschap en voor het Vlaamse Gewest en de instellingen die eronder ressorteren, diverse fiscale bepalingen, en de overname van de dienst van de belasting op spelen en weddenschappen, de automatische ontspanningstoestellen en de openingsbelasting op slijterijen van gegiste dranken, ingesteld door Paul Lannoy en anderen.

Het Grondwettelijk Hof,

samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Moerman, P. Nihoul, T. Giet en J. Moerman, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Alen,

wijst na beraad het volgende arrest :

  1. Onderwerp van het beroep en rechtspleging

    Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 13 juni 2018 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 14 juni 2018, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 15 en 32, eerste lid, van het Vlaamse decreet van 8 december 2017 houdende bepalingen tot verdere regeling van de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen voor de Vlaamse Gemeenschap en voor het Vlaamse Gewest en de instellingen die eronder ressorteren, diverse fiscale bepalingen, en de overname van de dienst van de belasting op spelen en weddenschappen, de automatische ontspanningstoestellen en de openingsbelasting op slijterijen van gegiste dranken (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 14 december 2017) door Paul Lannoy, Katrien Mattelaer, Pierre Lannoy en Marie Lannoy, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. A. Verbeke en Mr. P. Macaluso, advocaten bij de balie te Brussel.

    (...)

  2. In rechte

    (...)

    Ten aanzien van de bestreden bepalingen

    B.1.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van de artikelen 15 en 32, eerste lid, van het Vlaamse decreet van 8 december 2017 houdende bepalingen tot verdere regeling van de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen voor de Vlaamse Gemeenschap en voor het Vlaamse Gewest en de instellingen die eronder ressorteren, diverse fiscale bepalingen, en de overname van de dienst van de belasting op spelen en weddenschappen, de automatische ontspanningstoestellen en de openingsbelasting op slijterijen van gegiste dranken (hierna : het decreet van 8 december 2017).

    B.1.2. Artikel 15 van het decreet van 8 december 2017 vervangt het 1° van artikel 2.7.3.4.1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, ten gevolge waarvan dat eerste lid bepaalt :

    Als passief van de nalatenschap van een rijksinwoner wordt alleen het volgende aanvaard :

    1° de schulden van de erflater die op de dag van zijn overlijden bestaan. Andere schulden dan de schulden, vermeld in artikel 2.7.3.2.7, die voortkomen uit de toepassing van een beding in een huwelijksovereenkomst dat door de erflater en zijn partner is overeengekomen en dat betrekking heeft op de vereffening van hun huwelijksvermogensstelsel worden niet beschouwd als schulden van de erflater die op de dag van zijn overlijden bestaan;

    2° de begrafeniskosten

    .

    B.1.3. Artikel 32, eerste lid, van het decreet van 8 december 2017 bepaalt :

    Dit decreet treedt in werking tien dagen na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van artikel 31, dat in werking treedt op 1 december 2017

    .

    B.2. De parlementaire voorbereiding vermeldt :

    Met het decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2015 heeft de Vlaamse Regering duidelijkheid gecreëerd over de techniek van de zogenaamde sterfhuisclausule.

    Door het schrappen van de voorwaarde van overleving in het artikel 2.7.1.0.4 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit, is inmiddels duidelijk geworden dat wat boven de helft in het gemeenschappelijk vermogen door de langstlevende echtgenoot of echtgenote wordt verkregen, aan erfbelasting wordt onderworpen. Dit principe is sedert 1 juli 2015 van toepassing.

    Ook voor echtgenoten die gehuwd zijn onder het stelsel van scheiding van goederen bestaan min of meer vergelijkbare bedingen die tot gevolg hebben dat de belastbare heffingsgrondslag van de erfbelasting lastens de langstlevende echtgenoot of echtgenote kan worden herleid. Die bedingen creëren schulden en schuldvorderingen die belangrijke gevolgen hebben voor de erfbelasting. Deze bedingen hebben reeds aanleiding gegeven tot tal van aanslepende geschillen, met langdurige rechtsonzekerheid voor de belastingplichtigen en voor de overheid tot gevolg.

    Net zoals de Vlaamse Regering duidelijkheid heeft gecreëerd voor de zogenaamde sterfhuisclausule zal dit nu ook gebeuren voor deze zogenaamde finale verrekenbedingen enerzijds en verblijvingsbedingen of keuzebedingen met last anderzijds.

    Kort beschreven hebben deze twee categorieën van clausules de volgende effecten :

    - met een finaal verrekenbeding bij echtgenoten gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen wordt er bij het overlijden van de eerste echtgenoot een schuld gecreëerd lastens de nalatenschap in het voordeel van de langstlevende. Dit verrekenbeding wordt door de rechtspraak gekwalificeerd als een huwelijksvoordeel dat bij gebreke aan uitdrukkelijke decretale bepaling niet belastbaar is met erfbelasting in hoofde van de langstlevende. Bovendien is deze vordering als aanvaardbaar passief in de nalatenschap van de eerststervende te beschouwen. Het gevolg hiervan is dat de erfbelasting zelfs tot nul kan worden herleid;

    - met een verblijvingsbeding of keuzebeding met last bij echtgenoten gehuwd onder een stelsel van gemeenschap wordt er omgekeerd bij het overlijden van de eerste echtgenoot een schuldvordering in het voordeel van de nalatenschap en lastens de langstlevende gecreëerd die pas opeisbaar wordt bij het overlijden van deze tweede echtgenoot. Ook deze bedingen hebben een belangrijke impact op de erfbelasting. Bij het eerste overlijden is enkel een roerende schuldvordering van de nalatenschap op de langstlevende belastbaar, terwijl de schuld lastens de langstlevende aanvaardbaar is als passief in de nalatenschap van deze langstlevende.

    Hoewel de erfbelasting met deze clausules aanzienlijk kan worden gematigd of zelfs tot nul kan worden herleid, gaat het economisch gezien over vaak belangrijke verkrijgingen en vermogensverschuivingen. Vanuit billijkheidsoverwegingen enerzijds en vanuit de bekommernis voor rechtszekerheid anderzijds wil de Vlaamse Regering ook hierover duidelijkheid creëren. Deze duidelijkheid kan worden bereikt door te voorzien dat dergelijke schulden voor de erfbelasting niet langer aanvaardbaar zijn als passief van een nalatenschap. Het artikel 2.7.3.4.1, eerste lid, 1°, wordt in die zin aangepast.

    Om fiscaal consequent te blijven is uiteraard vereist dat de in de nalatenschap van de ene echtgenoot geweerde schuld evenmin in aanmerking wordt genomen als een schuldvordering, die belastbaar is als actief bestanddeel in de nalatenschap van de andere echtgenoot. Dit wordt opgevangen door de bepaling van het nieuwe artikel 2.7.3.2.14.

    In beide gevallen is door de toepassing van de ontworpen bepalingen de schuldvordering niet aan te geven in het actief van de nalatenschap van de ene partner (al naargelang het geval de eerste of de laatste overledene), en in beide gevallen is de schuld evenmin aanvaardbaar als passief in de nalatenschap van de andere partner (al naargelang het geval dan de laatste of de eerste overledene).

    [...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT