Uittreksel uit arrest nr. 13/2018 van 7 februari 2018 Rolnummer 6544 In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van het decreet van het Vlaamse Gewest van 1 juli 2016 tot wijziging van de

Uittreksel uit arrest nr. 13/2018 van 7 februari 2018

Rolnummer 6544

In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van het decreet van het Vlaamse Gewest van 1 juli 2016 tot wijziging van de regelgeving voor ruimtelijke uitvoeringsplannen teneinde de planmilieueffectrapportage en andere effectbeoordelingen in het planningsproces voor ruimtelijke uitvoeringsplannen te integreren door wijziging van diverse decreten, ingesteld door de vzw « Aktiekomitee Red de Voorkempen » en anderen.

Het Grondwettelijk Hof,

samengesteld uit de voorzitters E. De Groot en J. Spreutels, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en R. Leysen, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter E. De Groot,

wijst na beraad het volgende arrest :

  1. Onderwerp van het beroep en rechtspleging

    Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 22 november 2016 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 23 november 2016, is beroep tot gedeeltelijke vernietiging ingesteld van het decreet van het Vlaamse Gewest van 1 juli 2016 tot wijziging van de regelgeving voor ruimtelijke uitvoeringsplannen teneinde de planmilieueffectrapportage en andere effectbeoordelingen in het planningsproces voor ruimtelijke uitvoeringsplannen te integreren door wijziging van diverse decreten (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 19 augustus 2016, tweede editie) door de vzw « Aktiekomitee Red de Voorkempen », de vzw « Ademloos », de vzw « Straatego », A.M., J.S., G. V.L., M. V.K, A.C., H.B., L.M., D.S., D.M., J.C. en D.D., bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. P. Vande Casteele, advocaat bij de balie te Antwerpen.

    (...)

  2. In rechte

    (...)

    Ten aanzien van de bestreden bepalingen

    B.1.1. Het bestreden decreet strekt ertoe de in het Vlaamse Gewest bestaande planmilieueffectrapportage te integreren in het planningsproces voor ruimtelijke uitvoeringsplannen.

    B.1.2. Milieueffectrapportage is de procedure die al dan niet leidt tot het opstellen en goedkeuren van een milieueffectrapport over een voorgenomen actie en in voorkomend geval tot het gebruik ervan als hulpmiddel bij de besluitvorming omtrent die actie (artikel 4.1.1, § 1, 1°, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, hierna DABM). Zij beoogt aan het milieubelang en de veiligheid en de gezondheid van de mens een plaats toe te kennen die evenwaardig is aan de sociale, economische en andere maatschappelijke belangen (artikel 4.1.4, § 1, van het DABM). Onder « actie » wordt verstaan « een plan, programma en/of project » (artikel 4.1.1, § 1, 3°, van het DABM).

    Het bestreden decreet heeft enkel betrekking op de milieueffectrapportage inzake een plan of programma. Die zogenaamde strategische MER of plan-MER is een openbaar document waarin, van een voorgenomen plan of programma en van de redelijkerwijze in beschouwing te nemen alternatieven, de te verwachten gevolgen voor mens en milieu in hun onderlinge samenhang op een systematische en wetenschappelijk verantwoorde wijze worden geanalyseerd en geëvalueerd, en waarin aangegeven wordt op welke wijze de aanzienlijke milieueffecten vermeden, beperkt, verholpen of gecompenseerd kunnen worden (artikel 4.1.1, § 1, 7°, van het DABM).

    De plan-MER-verplichting is van toepassing op ieder plan of programma dat het kader vormt voor de toekenning van een vergunning voor een project, alsook op ieder plan of programma, waarvoor, gelet op het mogelijke effect op gebieden, een passende beoordeling vereist is uit hoofde van artikel 36ter, § 3, eerste lid, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu (artikel 4.2.1 van het DABM).

    B.1.3. De ruimtelijke ordening van het Vlaamse Gewest, de provincies en de gemeenten wordt vastgelegd in ruimtelijke structuurplannen, ruimtelijke uitvoeringsplannen en verordeningen (artikel 1.1.3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, hierna VCRO).

    Een ruimtelijk structuurplan is een beleidsdocument dat het kader aangeeft voor de gewenste ruimtelijke structuur. Het geeft een langetermijnvisie op de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied in kwestie. Het is erop gericht samenhang te brengen in de voorbereiding, de vaststelling en de uitvoering van beslissingen die de ruimtelijke ordening aanbelangen (artikel 2.1.1, eerste lid, van de VCRO). Ruimtelijke structuurplannen bestaan op drie niveaus : het niveau van het Vlaamse Gewest, het provinciaal niveau en het gemeentelijk niveau (artikel 2.1.1, tweede lid, van de VCRO). De ruimtelijke structuurplannen zijn enkel bindend voor de overheid die het structuurplan heeft opgesteld en voor de daaraan ondergeschikte overheden. Zij vormen geen beoordelingsgrond voor vergunningsaanvragen (artikel 2.1.2, § 7, van de VCRO).

    De ruimtelijke uitvoeringsplannen worden op dezelfde niveaus opgemaakt (artikel 2.2.2, § 1, van de VCRO), maar bevatten concrete stedenbouwkundige voorschriften inzake bestemming, inrichting en beheer van het betrokken grondgebied, die een beoordelingsgrond vormen voor vergunningen (artikel 4.3.1, § 1, 1°, van de VCRO). Om die reden zijn de ruimtelijke uitvoeringsplannen onderworpen aan de plan-MER-verplichting.

    B.1.4. Het bestreden decreet integreert de effectbeoordelingen, waaronder de plan-MER, zowel procedureel als inhoudelijk in het ruimtelijk planningsproces. Het zogenaamde geïntegreerde planningsproces houdt in dat de effectbeoordelingen plaatsvinden tijdens het proces voor de opmaak van het ruimtelijk uitvoeringsplan. De effectbeoordelingen leveren gegevens over de mogelijke effecten van het voorgenomen ruimtelijk uitvoeringsplan. Die gegevens worden verwerkt in het planningsproces voor het voorgenomen ruimtelijk uitvoeringsplan (artikel 2.2.1, § 1, eerste lid, van de VCRO).

    Een doorgedreven integratie van het plan-MER-proces in het planningsproces « komt de efficiëntie ten goede van zowel de doelstellingen van het plan zelf, als van de ondersteunende milieueffectrapportage » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2015-2016, nr. 687/1, p. 5).

    De integratie beoogt bij te dragen « tot een betere onderbouwing van het RUP, een betere afstemming van het onderzoek van deze effectbeoordelingen, het vermijden van onnodige rapportages of informatie, een betere doorwerking van de maatregelen die voorgesteld worden in deze effectbeoordelingen en een groter draagvlak door een efficiënte en maatgerichte participatie in het planningsproces » (ibid., p. 17).

    B.1.5. Het beroep tot vernietiging strekt tot de gedeeltelijke vernietiging van het bestreden decreet. Het Hof beperkt zijn onderzoek tot de bepalingen waartegen daadwerkelijk grieven zijn aangevoerd.

    Ten aanzien van de ontvankelijkheid

    B.2.1. De Vlaamse Regering betwist de ontvankelijkheid van het beroep tot vernietiging, met name vanwege laattijdigheid en een gebrek aan grieven of uiteenzetting van de grieven.

    B.2.2. Om te voldoen aan de vereisten van artikel 3, § 1, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof moet een beroep tot vernietiging worden ingesteld binnen een termijn van zes maanden na de bekendmaking van de bestreden norm.

    Wanneer een wetgever in nieuwe wetgeving een oude bepaling overneemt en zich op die wijze de inhoud ervan toe-eigent, kan tegen de overgenomen bepaling een beroep worden ingesteld binnen zes maanden na de bekendmaking ervan.

    Wanneer de wetgever zich evenwel beperkt tot een louter legistieke of taalkundige ingreep of tot een coördinatie van bestaande bepalingen, wordt hij niet geacht opnieuw te legifereren en zijn de grieven ratione temporis onontvankelijk in zoverre zij in werkelijkheid tegen de voorheen reeds bestaande bepalingen zijn gericht.

    B.2.3. Om te voldoen aan de vereisten van artikel 6 van dezelfde bijzondere wet moeten de middelen van het verzoekschrift niet alleen te kennen geven welke van de regels waarvan het Hof de naleving waarborgt, zouden zijn geschonden, maar ook welke de bepalingen zijn die deze regels zouden schenden, en uiteenzetten in welk opzicht die regels door de bedoelde bepalingen zouden zijn geschonden.

    B.2.4. Het Hof onderzoekt de middelen in zoverre zij aan de voormelde vereisten voldoen.

    Ten gronde

    B.3. Het eerste middel is afgeleid uit een schending van de artikelen 7bis, 10, 11 en 23 van de Grondwet, afzonderlijk beschouwd en in samenhang gelezen met het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, en de Bijlagen I en II ervan, gedaan te Aarhus op 25 juni 1998 (hierna : het Verdrag van Aarhus), met de richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's, met de richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, met het zorgvuldigheidsbeginsel en het voorzorgsbeginsel en met artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna : VWEU).

    De grief van de verzoekende partijen heeft betrekking op de term « aanzienlijke » in artikel 4.2.8, § 1bis, van het DABM, zoals ingevoegd bij artikel 4 van het bestreden decreet. Het gebruik van die term zou strijdig zijn met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie dat wordt gewaarborgd door de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en met de standstill-verplichting die voortvloeit uit artikel 23 van de Grondwet. Bovendien zou het gebruik van die term afbreuk doen aan de verplichtingen die voortvloeien uit het Verdrag van Aarhus en aan de vermelde unierechtelijke normen.

    B.4.1. Artikel 4.2.8, § 1, van het DABM, vóór de wijziging ervan bij artikel 4 van het bestreden decreet, bepaalde :

    De initiatiefnemer stelt de administratie door betekening of door afgifte tegen ontvangstbewijs in kennis van de reikwijdte, het detailleringsniveau en de aanpak van het plan-MER.

    De kennisgeving bevat ten minste :

    1° een...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT