Uittreksel uit arrest nr. 125/2016 van 6 oktober 2016 Rolnummers : 6187

Uittreksel uit arrest nr. 125/2016 van 6 oktober 2016

Rolnummers : 6187, 6190 en 6191

In zake : de beroepen tot gedeeltelijke vernietiging van het decreet van het Vlaamse Gewest van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, ingesteld door de vzw « Aktiekomitee Red de Voorkempen » en anderen, door de vzw « Natuurpunt, Vereniging voor natuur en landschap in Vlaanderen » en anderen en door A.M. en anderen.

Het Grondwettelijk Hof,

samengesteld uit de voorzitters E. De Groot en J. Spreutels, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter E. De Groot,

wijst na beraad het volgende arrest :

  1. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging

    Bij verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 20, 22 en 21 april 2015 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen op 21 en 23 april 2015, is beroep tot gedeeltelijke vernietiging ingesteld van het decreet van het Vlaamse Gewest van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 23 oktober 2014), respectievelijk door de vzw « Aktiekomitee Red de Voorkempen », de vzw « Ademloos », de vzw « Straatego », A.M., J.S., G. V.L., D.Q., A.C., D. V.W., H.B., L.M., M.A., D.M., J.C. en D.D., bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. P. Vande Casteele, advocaat bij de balie te Antwerpen, door de vzw « Natuurpunt, Vereniging voor natuur en landschap in Vlaanderen », de vzw « Bond Beter Leefmilieu Vlaanderen », de vzw « Straatego » en de vzw « Ademloos », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. B. Vandromme, advocaat bij de balie te Kortrijk, en door A.M., J.S., G. V.L., D.Q., A.C., D. V.W., H.B., L.M., M.A., D.M., J.C. en D.D., bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. P. Vande Casteele.

    Die zaken, ingeschreven onder de nummers 6187, 6190 en 6191 van de rol van het Hof, werden samengevoegd.

    (...)

  2. In rechte

    (...)

    Ten aanzien van de bestreden bepalingen

    B.1.1. De beroepen tot vernietiging beogen verschillende bepalingen van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning (hierna : Omgevingsvergunningsdecreet).

    Uit de memorie van toelichting van het bestreden decreet blijkt dat het dient te worden gezien in een ruimer kader van voorstellen voor de versnelling van investeringsprojecten (Parl. St., Vlaams Parlement, 2013-2014, nr. 2334/1, p. 8).

    Het [...] beoogt in wezen een procedureel kaderdecreet te scheppen voor een geïntegreerde vergunningsprocedure waarin zowel de stedenbouwkundige als de milieuaspecten van een voorgenomen project beoordeeld worden volgens een geïntegreerde vergunningsprocedure.

    De doelstelling [...] bestaat erin om een geïntegreerde vergunning tot stand te brengen, genaamd de ' omgevingsvergunning ' waarin in deze fase zowel de milieuvergunning (of melding) als de stedenbouwkundige vergunning (of melding) als de verkavelingsvergunning geïntegreerd worden.

    Het is de bedoeling dat bij het uitwerken van deze procedure [...] ingezet wordt op een zo eenvoudig en transparant mogelijk verloop van de procedure met bijzondere aandacht voor de participatie van het publiek.

    Het doel is te komen tot een vergunningsprocedure waarbij de initiatiefnemer van een project zijn aanvraag zal kunnen indienen bij één instantie, waarna één openbaar onderzoek en één adviesronde worden georganiseerd, met als sluitstuk in sommige gevallen het advies van een adviescommissie die gespiegeld wordt aan de provinciale respectievelijk de gewestelijke milieuvergunningscommissie.

    Deze geïntegreerde vergunningsprocedure laat toe te komen tot een efficiëntere vergunningverlening met een maximale synergie van de te doorlopen stappen. Het eindresultaat van de geïntegreerde vergunningsprocedure moet voor alle betrokkenen een eindresultaat met zich meebrengen dat gebruiksvriendelijker, beter en sneller is dan de huidige kanalen

    (Parl. St., Vlaams Parlement, 2013-2014, nr. 2334/1, p. 11).

    B.1.2. Het Omgevingsvergunningsdecreet is een kaderdecreet, dat beoogt een kader te scheppen voor een vergunningsprocedure waarin zowel de stedenbouwkundige als de milieuaspecten van een voorgenomen project beoordeeld zullen worden volgens een geïntegreerde vergunningsprocedure (Parl. St., Vlaams Parlement, 2013-2014, nr. 2334/1, p. 11). De inhoudelijke beoordeling van de vergunningsaanvragen zelf wordt niet in het proceduredecreet geregeld, maar in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna : VCRO) en het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (hierna : DABM).

    B.1.3. Het Hof onderzoekt de middelen in de onderstaande volgorde :

    Ten aanzien van de ontvankelijkheid (B.2-B.7) :

    - Wat de bevoegdheid van het Hof betreft (B.3-B.5);

    - Wat de uiteenzetting van de middelen en de grieven betreft (B.6-B.7);

    Ten gronde (B.8-B.63) :

    - Wat het hoorrecht betreft (zaak nr. 6187) (B.8-B.24) :

    1. Het hoorrecht in eerste en laatste administratieve aanleg (B.11-B.19);

    1. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet (B.13-B.14);

    2. Artikel 23 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 3 en 9 van het Verdrag van Aarhus (B.15-B.19);

      2. De opheffing van hoofdstuk VII (artikelen 4.7.1 tot 4.7.26/1) van de VCRO (artikel 336 van het Omgevingsvergunningsdecreet) en van het Milieuvergunningsdecreet (artikel 386 van het Omgevingsvergunningsdecreet) (B.20-B.24);

      - Wat betreft de vervaltermijn in het kader van de tweede administratieve aanleg (B.25-B.39) :

      1. De in artikel 23 van de Grondwet vervatte standstill-verplichting (B.27-B.28);

      2. Het gelijkheidsbeginsel (B.29-B.30);

      3. Artikel 9 van het Verdrag van Aarhus (B.31-B.33);

      4. De Europese milieurichtlijnen (B.34-B.35);

      5. De richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (hierna : Dienstenrichtlijn) (B.36-B.37);

      6. Prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie (B.38-B.39);

      - Wat betreft het permanente karakter van de omgevingsvergunning (B.40-B.50) :

      1. De richtlijn 2006/11/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd en de richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (B.43-B.45);

      2. De standstill-verplichting (B.46-B.47);

      3. Het beginsel van de scheiding der machten (B.48-B.50);

      - Wat betreft de verplichting tot het uitvoeren van een project-MER en van een passende beoordeling (B.51-B.54) :

      - Wat betreft het stilzwijgend positief advies en de delegatie aan de Vlaamse Regering voor het vaststellen van de adviestermijnen (B.55-B.63) :

      1. De artikelen 2, 3, 6 en 9 van het Verdrag van Aarhus, de beginselen van zorgvuldigheid en voorzorg en artikel 191 van het VWEU (B.57-B.59);

      2. De motiveringsplicht (B.60-B.61);

      3. De standstill-verplichting en het wettigheidsbeginsel van artikel 23 van de Grondwet (B.62-B.63).

      Ten aanzien van de ontvankelijkheid

      B.2. De Vlaamse Regering voert aan dat de ingediende beroepen minstens deels onontvankelijk zijn wegens de onbevoegdheid van het Hof of wegens een gebrek aan uiteenzetting van de middelen of de grieven.

      Wat de bevoegdheid van het Hof betreft

      B.3. De Vlaamse Regering voert aan dat in het verzoekschrift in de zaak nr. 6190 uitsluitend de schending zou worden aangevoerd van een aantal internationaal- en Europeesrechtelijke normen en algemene rechtsbeginselen. Aangezien het Hof niet de bevoegdheid heeft om wetskrachtige bepalingen rechtstreeks te toetsen aan internationaal- en Europeesrechtelijke normen, zouden de middelen, in zoverre zij steunen op die vermeende schending, onontvankelijk zijn.

      B.4. Daarnaast voert de Vlaamse Regering aan dat het Hof niet bevoegd zou zijn om de verenigbaarheid na te gaan van een wetskrachtige norm met de formele motiveringsplicht (verzoekschrift in de zaak nr. 6191), aangezien het Hof niet zou kunnen toetsen aan een andere wet en omdat de werkingssfeer van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen zich niet zou uitstrekken tot de wetgevende handelingen.

      B.5.1. Hoewel het Hof niet bevoegd is om rechtstreeks te toetsen aan Europese richtlijnen, het Verdrag van 25 juni 1998 betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (hierna : Verdrag van Aarhus) en algemene rechtsbeginselen, is het wel bevoegd om de bestreden artikelen te toetsen aan de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de voormelde Europeesrechtelijke en internationale bepalingen en algemene rechtsbeginselen.

      B.5.2. Wat betreft de aangevoerde schending van de formele motiveringsplicht, zoals die voortvloeit uit de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen, is het Hof niet bevoegd om een bestreden decreetsbepaling te toetsen aan die formele motiveringsplicht.

      Evenwel kan het middel ook zo worden begrepen dat de schending wordt aangevoerd van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de formele motiveringsplicht, omdat door het invoeren van een stilzwijgend gunstig advies of een stilzwijgende afwijzende beslissing, aan een bepaalde categorie van rechtsonderhorigen het grondrecht zou worden ontnomen op de bescherming van een gezond leefmilieu, alsook het recht zou worden ontnomen op de kennisname van een uitdrukkelijke en afdoende motivering die aan een andere categorie van rechtsonderhorigen wel is toegekend. In die mate is het middel ontvankelijk en dient de exceptie van onbevoegdheid te worden verworpen.

      Wat de uiteenzetting van de middelen en de grieven betreft

      B.6. De Vlaamse Regering voert aan dat de verzoekende partijen in de verzoekschriften in de zaken nrs. 6187 en 6191 diverse middelen aanvoeren...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT