Uittreksel uit arrest nr. 3/2016 van 14 januari 2016 Rolnummer : 6086 In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van de wet van 25 april 2014 houdende diverse bepalingen betreffende

Uittreksel uit arrest nr. 3/2016 van 14 januari 2016

Rolnummer : 6086

In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van de wet van 25 april 2014 houdende diverse bepalingen betreffende Justitie en van de wet van 8 mei 2014 houdende wijziging en coördinatie van diverse wetten inzake Justitie (I), ingesteld door de Orde van Vlaamse balies en Dominique Matthys.

Het Grondwettelijk Hof,

samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, P. Nihoul, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Alen,

wijst na beraad het volgende arrest :

  1. Onderwerp van het beroep en rechtspleging

    Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 13 november 2014 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 14 november 2014, is beroep tot gedeeltelijke vernietiging ingesteld van de wet van 25 april 2014 houdende diverse bepalingen betreffende Justitie en van de wet van 8 mei 2014 houdende wijziging en coördinatie van diverse wetten inzake Justitie (I) (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 14 mei 2014, tweede editie) door de Orde van Vlaamse balies en Dominique Matthys, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. E. Cloots en Mr. S. Sottiaux, advocaten bij de balie te Antwerpen.

    (...)

  2. In rechte

    (...)

    Ten aanzien van de bestreden bepalingen

    B.1.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van de artikelen 159, 160 en 161 van de wet van 25 april 2014 houdende diverse bepalingen betreffende Justitie (hierna : de wet van 25 april 2014) en van de artikelen 49, 6° en 7°, en 52, 3°, van de wet van 8 mei 2014 houdende wijziging en coördinatie van diverse wetten inzake Justitie (I) (hierna : de wet van 8 mei 2014).

    B.1.2. De bestreden artikelen van de wet van 25 april 2014 bepalen :

    Art. 159. Artikel 76 van het Gerechtelijk Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 april 2007, wordt aangevuld met een lid, luidende :

    ' De raadkamer kan zitting hebben in de gevangenis voor de behandeling van zaken in toepassing van de artikelen 21, 22 en 22bis van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis [...]. '

    .

    Art. 160. Artikel 101 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 3 december 2006, wordt aangevuld met een lid, luidende :

    ' De kamer van inbeschuldigingstelling kan zitting hebben in de gevangenis voor de behandeling van zaken in toepassing van artikel 30 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis [...]. '

    .

    Art. 161. De artikelen 159 en 160 hebben uitwerking vanaf 1 januari 2014

    .

    B.1.3. De bestreden artikelen van de wet van 8 mei 2014 bepalen :

    Art. 49. In artikel 102 van dezelfde wet, dat artikel 76 van het Gerechtelijk Wetboek vervangt, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    [...]

    6° artikel 76, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek wordt vervangen als volgt :

    ' § 4. Behoudens voor de uitspraak van de vonnissen waarvoor zij zitting houden in elke rechtbank van eerste aanleg gevestigd in het rechtsgebied van het hof van beroep, houden de strafuitvoeringskamers zitting in de gevangenis ten aanzien van de veroordeelden die in de gevangenis verblijven. Zij mogen zitting houden in de gevangenis of in elke rechtbank van eerste aanleg gevestigd in het rechtsgebied van het hof van beroep ten aanzien van de veroordeelden die niet in de gevangenis verblijven. Wanneer artikel 36 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten wordt toegepast, houden zij zitting in elke rechtbank van eerste aanleg gevestigd in het rechtsgebied van het hof van beroep. ';

    7° het artikel 76 van het Gerechtelijk Wetboek wordt aangevuld met een § 5, luidende :

    ' § 5. De raadkamer kan zitting hebben in de gevangenis voor de behandeling van zaken in toepassing van de artikelen 21, 22 en 22bis van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis. '

    .

    Art. 52. In artikel 110 van dezelfde wet, dat artikel 101 van het Gerechtelijk Wetboek vervangt, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    [...]

    3° artikel 101 van het Gerechtelijk Wetboek wordt aangevuld met een § 3, luidende :

    ' § 3. De kamer van inbeschuldigingstelling kan zitting hebben in de gevangenis voor de behandeling van zaken met toepassing van artikel 30 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis. '

    .

    Ten aanzien van het belang

    B.2. De Ministerraad voert aan dat de verzoekende partijen en de tussenkomende partijen niet doen blijken van het rechtens vereiste belang nu zij niet ongunstig worden geraakt door de bestreden bepalingen.

    B.3. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang. Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt.

    B.4.1. De Orde van Vlaamse balies en haar voorzitter, verzoekende partijen, en de « Ordre des barreaux francophones et germanophone », tussenkomende partij, hebben met name als taak te waken over de gemeenschappelijke beroepsbelangen van hun leden (artikel 495, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek) en kunnen initiatieven en maatregelen nemen die nuttig zijn voor de behartiging van de belangen van de advocaat en van de rechtzoekende (artikel 495, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek). Artikel 495 van het Gerechtelijk Wetboek machtigt die Ordes ertoe een beroep tot vernietiging in te stellen of te ondersteunen van bepalingen die de belangen van de advocaat en van de rechtzoekende op een nadelige wijze kunnen raken. De bestreden bepalingen, die betrekking hebben op het zetelen in de gevangenis, kunnen de belangen van de advocaten en rechtzoekenden rechtstreeks en ongunstig raken. De verzoekende partijen en de tussenkomende partij beschikken dus over het vereiste belang bij het beroep.

    B.4.2. Aangezien die partijen doen blijken van een belang om in rechte te treden, dient het Hof het belang van de andere partijen niet te onderzoeken.

    De exceptie wordt verworpen.

    Ten aanzien van de ontvankelijkheid ratione temporis

    B.5. De Ministerraad voert aan dat de middelen aangevoerd tegen artikel 49, 6°, van de wet van 8 mei 2014 niet ontvankelijk zijn wegens laattijdigheid, omdat de principiële verplichting voor de strafuitvoeringskamers om te zetelen in de gevangenis voortvloeit uit eerdere wetgeving.

    B.6.1. Bij artikel 49, 6°, van de wet van 8 mei 2014 heeft de wetgever het volledige artikel 76, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek vervangen.

    B.6.2. Wanneer de wetgever in een nieuwe wetgeving een oude bepaling overneemt en zich op die wijze de inhoud ervan toe-eigent, kan tegen de overgenomen bepaling een beroep worden ingesteld binnen zes maanden na de bekendmaking ervan.

    De exceptie wordt verworpen.

    Ten gronde

    Wat betreft de mogelijkheid voor de raadkamer en voor de kamer van inbeschuldigingstelling om te zetelen in de gevangenis (de artikelen 159, 160 en 161 van de wet van 25 april 2014 en de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT