Uittreksel uit arrest nr. 140/2015 van 15 oktober 2015 Rolnummer : 6089 In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van de wet van 25 april 2014 « houdende diverse bepalingen betreffende

Uittreksel uit arrest nr. 140/2015 van 15 oktober 2015

Rolnummer : 6089

In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van de wet van 25 april 2014 « houdende diverse bepalingen betreffende Justitie », van de wet van 8 mei 2014 « houdende wijziging en coördinatie van diverse wetten inzake Justitie (I) », van de wet van 10 april 2014 « tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op het invoeren van een nieuwe geldelijke loopbaan voor het gerechtspersoneel en van een mandatensysteem voor de hoofdgriffiers en de hoofdsecretarissen » en van de wet van 10 april 2014 « tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, de wet van 25 april 2007 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzonderheid met betrekking tot bepalingen inzake het gerechtspersoneel van het niveau A, de griffiers en de secretarissen en inzake de rechterlijke organisatie, tot wijziging van de wet van 10 april 2003 tot regeling van de afschaffing van de militaire rechtscolleges in vredestijd alsmede van het behoud ervan in oorlogstijd en tot wijziging van de wet van 31 januari 2007 inzake de gerechtelijke opleiding en tot oprichting van het Instituut voor gerechtelijke opleiding », ingesteld door de vzw « Nationale federatie van de griffiers bij de Hoven en Rechtbanken » en anderen.

Het Grondwettelijk Hof,

samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter A. Alen,

wijst na beraad het volgende arrest :

  1. Onderwerp van het beroep en rechtspleging

    Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 13 november 2014 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 17 november 2014, is beroep tot gedeeltelijke vernietiging ingesteld van de wet van 25 april 2014 « houdende diverse bepalingen betreffende Justitie » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 14 mei 2014, tweede editie), van de wet van 8 mei 2014 « houdende wijziging en coördinatie van diverse wetten inzake Justitie (I) » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 14 mei 2014, tweede editie), van de wet van 10 april 2014 « tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op het invoeren van een nieuwe geldelijke loopbaan voor het gerechtspersoneel en van een mandatensysteem voor de hoofdgriffiers en de hoofdsecretarissen » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 10 juni 2014) en van de wet van 10 april 2014 « tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, de wet van 25 april 2007 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzonderheid met betrekking tot bepalingen inzake het gerechtspersoneel van het niveau A, de griffiers en de secretarissen en inzake de rechterlijke organisatie, tot wijziging van de wet van 10 april 2003 tot regeling van de afschaffing van de militaire rechtscolleges in vredestijd alsmede van het behoud ervan in oorlogstijd en tot wijziging van de wet van 31 januari 2007 inzake de gerechtelijke opleiding en tot oprichting van het Instituut voor gerechtelijke opleiding » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 10 juni 2014) door de vzw « Nationale federatie van de griffiers bij de Hoven en Rechtbanken », Serge Dobbelaere, Geert Van Nuffel en Franky Hulpia, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. D. Matthys, advocaat bij de balie te Gent.

    (...)

  2. In rechte

    (...)

    B.1.1. De verzoekende partijen vorderen de gedeeltelijke vernietiging van de wet van 25 april 2014 « houdende diverse bepalingen betreffende Justitie » (hierna : wet van 25 april 2014), de wet van 8 mei 2014 « houdende wijziging en coördinatie van diverse wetten inzake Justitie (I) » (hierna : wet van 8 mei 2014), de wet van 10 april 2014 « tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op het invoeren van een nieuwe geldelijke loopbaan voor het gerechtspersoneel en van een mandatensysteem voor de hoofdgriffiers en de hoofdsecretarissen » (hierna : eerste wet van 10 april 2014) en de wet van 10 april 2014 « tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, de wet van 25 april 2007 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzonderheid met betrekking tot bepalingen inzake het gerechtspersoneel van het niveau A, de griffiers en de secretarissen en inzake de rechterlijke organisatie, tot wijziging van de wet van 10 april 2003 tot regeling van de afschaffing van de militaire rechtscolleges in vredestijd alsmede van het behoud ervan in oorlogstijd en tot wijziging van de wet van 31 januari 2007 inzake de gerechtelijke opleiding en tot oprichting van het Instituut voor gerechtelijke opleiding » (hierna : tweede wet van 10 april 2014).

    B.1.2. De bestreden bepalingen hebben betrekking op respectievelijk de samenstelling van sommige organen van het Instituut voor gerechtelijke opleiding, namelijk de raad van bestuur, de directie en het wetenschappelijk comité (artikelen 47, 48 en 55 van de wet van 25 april 2014), de samenstelling van de Algemene Raad van de partners van de Rechterlijke Orde (artikel 134 van de wet van 8 mei 2014), de geldelijke loopbaan van het gerechtspersoneel en het mandatensysteem voor de hoofdgriffiers (artikelen 2, 6, 8, 12, 25 tot 29 en 39 van de eerste wet van 10 april 2014), de vaststelling van de wedde van de griffier op grond van de weging van zijn functie, de evaluatie van de hoofdgriffier en de verlofregeling van de griffier (artikelen 6, 28, 29 en 40 van de tweede wet van 10 april 2014).

    B.2. De verzoekende partijen leiden een enig middel af uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 151, § 1, ervan en met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

    B.3.1. Volgens de Ministerraad zouden noch artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, noch artikel 151 van de Grondwet op de griffiers van toepassing zijn, vermits het hun niet zou toekomen geschillen te beslechten. Bijgevolg zouden de bestreden bepalingen de voormelde grondwets- en verdragsbepalingen, in samenhang gelezen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, niet kunnen schenden.

    B.3.2. Artikel 151, § 1, eerste lid, van de Grondwet bepaalt :

    De rechters zijn onafhankelijk in de uitoefening van hun rechtsprekende bevoegdheden. Het openbaar ministerie is onafhankelijk in de individuele opsporing en vervolging onverminderd het recht van de bevoegde minister om de vervolging te bevelen en om de bindende richtlijnen van het strafrechtelijk beleid, inclusief die van het opsporings- en vervolgingsbeleid, vast te leggen

    .

    Die grondwetsbepaling waarborgt uitsluitend de onafhankelijkheid van de magistraten van de zetel en van het openbaar ministerie. Artikel 151, § 1, is niet van toepassing op de griffiers.

    Artikel 6.1 van het Europees Verdrag van de rechten van de mens bepaalt :

    Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging heeft eenieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie welke bij de wet is ingesteld. [...]

    .

    Uit die verdragsbepaling kan niet worden afgeleid dat de daarin vermelde waarborgen van onafhankelijkheid en onpartijdigheid van het gerecht ook betrekking zouden hebben op de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de griffier. Weliswaar is de griffier met belangrijke taken in het kader van een behoorlijke rechtsbedeling belast en dient hij in de ogen van het publiek onafhankelijkheid en onpartijdigheid uit te stralen, doch neemt hij - in tegenstelling tot de magistraten van de zetel en van het openbaar ministerie - niet deel aan de eigenlijke rechtsprekende functie of het daadwerkelijk op gang brengen van een vervolging.

    Bijgevolg kan de schending, door de bestreden bepalingen, van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang met artikel 151, § 1, ervan en met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, niet dienstig worden aangevoerd.

    B.4.1. Tegen sommige bestreden bepalingen van de wetten van 10 april 2014, in zoverre die bepalingen betrekking hebben op de vaststelling van het geldelijk statuut van de griffiers, voeren de verzoekende partijen bijkomend een schending aan van de artikelen 10 en 11, in samenhang gelezen met artikel 154, van de Grondwet, doordat de wedde van de griffier, in tegenstelling tot de wedde van de magistraten van de zetel en van het openbaar ministerie, niet bij wet zou worden vastgelegd.

    B.4.2. Artikel 154 van de Grondwet bepaalt :

    De wedden van de leden der rechterlijke orde worden door de wet vastgesteld

    .

    Als leden van de rechterlijke orde vallen de griffiers onder de toepassing van artikel 154 van de Grondwet.

    B.5. Het Hof beperkt zijn onderzoek van het middel tot de aangevoerde schending van de artikelen 10 en 11, in samenhang gelezen met artikel 154, van de Grondwet.

    B.6. In de bestreden bepalingen zou volgens de verzoekende partijen een niet objectief en niet redelijk verantwoord verschil in behandeling worden ingevoerd tussen, enerzijds, magistraten van de zetel en van het openbaar ministerie en, anderzijds, griffiers en hoofdgriffiers, terwijl zij allen orgaan van de rechterlijke macht en lid van de rechterlijke orde zouden zijn. In de bestreden bepalingen zou tevens een niet objectieve en niet redelijk verantwoorde gelijke behandeling worden ingevoerd van, enerzijds, de leden van het gerechtspersoneel en, anderzijds, de griffiers en de hoofdgriffiers, terwijl uitsluitend die laatsten orgaan van de rechterlijke macht en lid van de rechterlijke orde zouden zijn.

    B.7.1. De griffiers behoren net zoals de magistraten van de zetel en van het openbaar ministerie tot de « rechterlijke orde ».

    Luidens artikel 168 van het Gerechtelijk Wetboek oefent de griffier een gerechtelijke functie uit.

    B.7.2...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT