Uittreksel uit arrest nr. 116/2015 van 17 september 2015 Rolnummer : 5951 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 70, § 4

Uittreksel uit arrest nr. 116/2015 van 17 september 2015

Rolnummer : 5951

In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 70, § 4, en 97 (partim) van de wet van 26 december 2013 betreffende de invoering van een eenheidsstatuut tussen arbeiders en bedienden inzake de opzeggingstermijnen en de carenzdag en begeleidende maatregelen, ingesteld door het Algemeen Christelijk Vakverbond en anderen.

Het Grondwettelijk Hof,

samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Alen,

wijst na beraad het volgende arrest :

  1. Onderwerp van het beroep en rechtspleging

    Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 30 juni 2014 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 2 juli 2014, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 70, § 4, en 97 (partim) van de wet van 26 december 2013 betreffende de invoering van een eenheidsstatuut tussen arbeiders en bedienden inzake de opzeggingstermijnen en de carenzdag en begeleidende maatregelen (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 31 december 2013, derde editie) door het Algemeen Christelijk Vakverbond (ACV), het Algemeen Belgisch Vakverbond (ABVV), de Algemene Centrale der Liberale Vakbonden van België (ACLVB), ACV Bouw - Industrie & Energie (ACV BIE), de Algemene Centrale van het ABVV (AC ABVV), Marc Leemans, Rudy De Leeuw, Jan Vercamst, Stefaan Vanthourenhout, Alain Clauwaert, Robby De Ridder, Sonny Bickx, Jenny Vastenaekel, Mohamed Akhattout, Steven Van Roosendael en Marnix Buyse, allen bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. J. Buelens, advocaat bij de balie te Brussel.

    (...)

  2. In rechte

    (...)

    Ten aanzien van artikel 70, § 4, van de wet van 26 december 2013

    Wat de bestreden bepaling betreft

    B.1.1. De verzoekende partijen vorderen in het eerste middel de vernietiging van artikel 70, § 4, van de wet van 26 december 2013 betreffende de invoering van een eenheidsstatuut tussen arbeiders en bedienden inzake de opzeggingstermijnen en de carenzdag en begeleidende maatregelen (hierna : Wet Eenheidsstatuut).

    B.1.2. Reeds bij zijn arrest nr. 56/93 van 8 juli 1993 oordeelde het Hof dat het verschil in behandeling tussen arbeiders en bedienden wat de opzeggingstermijnen betreft (artikel 59 versus artikel 82 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten), op basis van de aard van het verrichte werk (manuele versus intellectuele arbeid), berustte « op een criterium dat de invoering ervan op dit ogenblik bezwaarlijk objectief en redelijk zou kunnen verantwoorden » (B.6.2.1).

    Het Hof stelde in dat arrest eveneens vast dat de wetgever maatregelen had genomen om de niveaus van bescherming tegen ontslag verleend aan de arbeiders en aan de bedienden dichter bij elkaar te doen aansluiten (B.6.2.2) en kwam tot de slotsom « dat de sedert decennia op gang gekomen vervaging van de aangeklaagde ongelijkheid slechts geleidelijk kan plaatsvinden ». Het feit dat het onverantwoord zou zijn om op dat moment een dergelijk onderscheid in te voeren, werd niet voldoende geacht om de plotselinge afschaffing ervan te rechtvaardigen (B.6.3.1) en de handhaving van het onderscheid werd bijgevolg niet klaarblijkelijk onevenredig bevonden met « een doelstelling die slechts in opeenvolgende stadia kan worden bereikt » (B.6.3.2).

    B.1.3. Met de Wet Eenheidsstatuut heeft de wetgever gevolg willen geven aan het arrest nr. 125/2011 van 7 juli 2011 van het Hof.

    Bij dat arrest, gewezen op prejudiciële vragen, was het Hof van oordeel dat de tot dan toe bestaande verschillen in behandeling tussen arbeiders en bedienden in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (hierna : Arbeidsovereenkomstenwet), meer bepaald op het stuk van de opzeggingstermijnen in geval van ontslag en wat de regeling van de carenzdag betreft, in strijd waren met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie.

    B.1.4. Bij hetzelfde arrest nr. 125/2011 stelde het Hof vast dat sinds het voormelde arrest nr. 56/93 nieuwe maatregelen waren genomen die ertoe strekken de twee categorieën van werknemers dichter bij elkaar te brengen (B.3.3).

    Het Hof oordeelde niettemin :

    B.4.3. De tijd waarover de wetgever vermag te beschikken om een vastgestelde ongrondwettige situatie te verhelpen is echter niet onbegrensd. Het doel van een geleidelijke harmonisatie van de statuten van de arbeiders en de bedienden waaraan de wetgever de voorkeur heeft gegeven boven een plotselinge afschaffing van het onderscheid tussen die beroepscategorieën, inzonderheid in een aangelegenheid waar de normen kunnen evolueren ten gevolge van collectieve onderhandelingen, verantwoordt niet langer, achttien jaar nadat het Hof heeft vastgesteld dat het in het geding zijnde criterium van onderscheid niet meer pertinent kon worden geacht, dat sommige verschillen in behandeling, zoals die welke voor de verwijzende rechter zijn aangevoerd, nog geruime tijd kunnen worden behouden, waardoor een toestand van manifeste ongrondwettigheid zou worden bestendigd

    .

    Het Hof was voorts van oordeel :

    B.6. Uit hetgeen voorafgaat vloeit voort dat de prejudiciële vragen bevestigend moeten worden beantwoord, maar dat de gevolgen van de in het geding zijnde bepalingen tot uiterlijk 8 juli 2013 moeten worden gehandhaafd. De wetgever zal immers, sedert het voormelde arrest nr. 56/93 van 8 juli 1993, over een voldoende lange termijn hebben kunnen beschikken om de harmonisatie van de statuten van arbeiders en bedienden te voltooien

    .

    B.1.5. In de memorie van toelichting bij het wetsontwerp dat de Wet Eenheidsstatuut is geworden, wordt vermeld :

    Bewust van de belangrijke gevolgen van dergelijke beslissing op de rechtszekerheid in het kader van de arbeidsbetrekkingen, heeft het Hof de wijsheid gehad om een termijn toe te kennen die op 8 juli 2013 verstrijkt, om tot de opheffing van deze ongerechtvaardigde verschillen te komen.

    Na intense onderhandelingen met de sociale partners, heeft de minister van Werk op 5 juli 2013 uiteindelijk een compromisvoorstel uitgebracht. De Kern heeft de door de minister van Werk uitgewerkte tekst goedgekeurd op 8 juli 2013.

    Dit wetsontwerp beoogt dit compromis uit te werken. Het is grotendeels de bedoeling om de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten te wijzigen in haar bepalingen betreffende de opzeggingstermijnen en de carensdag

    (Parl. St., Kamer, 2013-2014, DOC 53-3144/001, p. 4).

    De Wet Eenheidsstatuut is afgekondigd op 26 december 2013, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 31 december 2013, en in werking getreden op 1 januari 2014, met uitzondering van artikel 96 ervan, dat in werking treedt op een datum bepaald door de Koning.

    Krachtens artikel 111 van de Wet Eenheidsstatuut blijven de opzeggingen betekend vóór de inwerkingtreding van die wet « al hun gevolgen behouden ».

    B.2.1. Bij de artikelen 34 en 50 van de Wet Eenheidsstatuut zijn de artikelen 59 en 82 van de Arbeidsovereenkomstenwet, die de opzeggingstermijnen bepaalden voor respectievelijk de arbeiders en de bedienden, opgeheven.

    In artikel 37/2 van de Arbeidsovereenkomstenwet, ingevoegd bij artikel 3 van de Wet Eenheidsstatuut, worden de opzeggingstermijnen met ingang van 1 januari 2014 bepaald als volgt :

    § 1. Wanneer de opzegging wordt gegeven door de werkgever, wordt de opzeggingstermijn vastgesteld op :

    - twee weken wat de werknemers betreft die minder dan drie maanden anciënniteit tellen;

    - vier weken wat de werknemers betreft die tussen drie maanden en minder dan zes maanden anciënniteit tellen;

    - zes weken wat de werknemers betreft die tussen zes maanden en minder dan negen maanden anciënniteit tellen;

    - zeven weken wat de werknemers betreft die tussen negen maanden en minder dan twaalf maanden anciënniteit tellen;

    - acht weken wat de werknemers betreft die tussen twaalf maanden en minder dan vijftien maanden anciënniteit tellen;

    - negen weken wat de werknemers betreft die tussen vijftien maanden en minder dan achttien maanden anciënniteit tellen;

    - tien weken wat de werknemers betreft die tussen achttien maanden en minder dan eenentwintig maanden anciënniteit tellen;

    - elf weken wat de werknemers betreft die tussen eenentwintig maanden en minder dan vierentwintig maanden anciënniteit tellen;

    - twaalf weken wat de werknemers betreft die tussen twee jaar en minder dan drie jaar anciënniteit tellen;

    - dertien weken wat de werknemers betreft die tussen drie jaar en minder dan vier jaar anciënniteit tellen;

    - vijftien weken wat de werknemers betreft die tussen vier jaar en minder dan vijf jaar anciënniteit tellen.

    Vanaf vijf jaar anciënniteit wordt de opzeggingstermijn verder opgebouwd met drie weken per begonnen jaar anciënniteit.

    Vanaf twintig jaar anciënniteit wordt de opzeggingstermijn verder opgebouwd met twee weken per begonnen jaar anciënniteit.

    Vanaf eenentwintig jaar anciënniteit wordt de opzeggingstermijn verder opgebouwd met één week per begonnen jaar anciënniteit.

    § 2. Wanneer de opzegging wordt gegeven door de werknemer, wordt de opzeggingstermijn vastgesteld op :

    - één week wat de werknemers betreft die minder dan drie maanden anciënniteit tellen;

    - twee weken wat de werknemers betreft die tussen drie maanden en minder dan zes maanden anciënniteit tellen;

    - drie weken wat de werknemers betreft die tussen zes maanden en minder dan twaalf maanden anciënniteit tellen;

    - vier weken wat de werknemers betreft die tussen twaalf maanden en minder dan achttien maanden anciënniteit tellen;

    - vijf weken wat de werknemers betreft die tussen achttien maanden en minder dan vierentwintig maanden anciënniteit tellen;

    - zes weken wat de werknemers betreft die tussen twee jaar en minder dan vier jaar anciënniteit tellen;

    - zeven weken wat de werknemers betreft die tussen vier jaar en minder dan vijf jaar anciënniteit tellen;

    - negen weken wat de werknemers betreft...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT