Uittreksel uit arrest nr. 63/2015 van 21 mei 2015 Rolnummer : 5873 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 2

Uittreksel uit arrest nr. 63/2015 van 21 mei 2015

Rolnummer : 5873

In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 2, 7 en 8 van de wet van 1 juli 2013 tot wijziging van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, ingesteld door de vzw « Ligue des Droits de l'Homme ».

Het Grondwettelijk Hof,

samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels,

wijst na beraad het volgende arrest :

  1. Onderwerp van het beroep en rechtspleging

    Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 6 maart 2014 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 10 maart 2014, heeft de vzw « Ligue des Droits de l'Homme », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. M. Nève, advocaat bij de balie te Luik, en Mr. V. van der Plancke, advocaat bij de balie te Brussel, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 2, 7 en 8 van de wet van 1 juli 2013 tot wijziging van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 6 september 2013, tweede editie).

    (...)

  2. In rechte

    (...)

    B.1. Het beroep tot vernietiging heeft betrekking op de artikelen 2, 7 en 8 van de wet van 1 juli 2013 « tot wijziging van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden » (hierna : de wet van 1 juli 2013).

    Zoals respectievelijk gewijzigd bij die artikelen 2, 7 en 8, bepalen de artikelen 84, 130 en 132 van de voormelde basiswet :

    Art. 84. § 1. De directeur staat in voor de toewijzing van de in de gevangenis beschikbare arbeid aan de gedetineerden die om arbeid verzocht hebben. Dit verzoek wordt opgetekend in een door de Koning vastgesteld formulier.

    § 2. De toegewezen arbeid mag de waardigheid van de gedetineerde niet aantasten en mag evenmin het karakter hebben van een disciplinaire bestraffing.

    § 3. Bij de toewijzing van arbeid aan veroordeelden wordt rekening gehouden met het in titel IV, hoofdstuk II bedoelde individueel detentieplan.

    § 4. De in de gevangenis beschikbaar gestelde arbeid maakt niet het voorwerp uit van een arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten

    .

    Art. 130. Worden beschouwd als tuchtrechtelijke inbreuken van de tweede categorie :

    1° het beledigen van personen die zich in de gevangenis bevinden;

    2° het niet naleven van de door het huishoudelijk reglement voorgeschreven bepalingen;

    3° het geen gevolg geven aan de aanmaningen en de bevelen van het personeel van de gevangenis;

    4° het zich zonder toelating bevinden in een ruimte buiten de toegestane tijdsperiode of in een ruimte die men niet gerechtigd is te betreden;

    5° het op onregelmatige wijze communiceren met een medegedetineerde of een persoon vreemd aan de gevangenis, met uitzondering van de in artikel 129, 9°, vermelde tuchtrechtelijke inbreuk;

    6° het niet of onvoldoende rein houden van de verblijfsruimte en de gemeenschappelijke lokalen of het bevuilen van terreinen;

    7° het veroorzaken van lawaaihinder die het goede verloop van de activiteiten van de gevangenis verstoort

    .

    Art. 132. Ongeacht de aard van de tuchtrechtelijke inbreuk kunnen de volgende tuchtsancties worden opgelegd :

    1° berisping met inschrijving in het in artikel 146 bedoelde register voor tuchtsancties;

    2° beperking of ontzegging, voor een maximumduur van dertig dagen, van het recht om in de kantine bepaalde voorwerpen aan te schaffen, met uitzondering van toiletartikelen en artikelen voor briefwisseling;

    3° afzondering in de aan de gedetineerde toegewezen verblijfsruimte, zoals hierna in afdeling IV nader bepaald, voor een maximumduur van dertig dagen voor een inbreuk van de eerste categorie en voor een maximumduur van vijftien dagen voor een inbreuk van de tweede categorie;

    4° opsluiting in een strafcel, zoals hierna in afdeling III nader bepaald, voor een maximumduur van negen dagen voor een inbreuk van de eerste categorie en voor een maximumduur van drie dagen voor een inbreuk van de tweede categorie;

    Deze sanctie kan voor een maximumduur van veertien dagen worden opgelegd in geval van gijzelneming

    .

    Ten aanzien van het eerste middel

    B.2. Het voormelde artikel 84, § 4, ingevoegd bij artikel 2 van de wet van 1 juli 2013, bepaalt dat de in de gevangenis ter beschikking gestelde arbeid niet het voorwerp uitmaakt van een arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

    Volgens de verzoekende partij zou die bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 23 ervan, schenden in zoverre zij de penitentiaire arbeid uitsluit van de bescherming die is verbonden aan de kwalificatie als arbeidsovereenkomst, zonder in een gelijkwaardige bescherming te voorzien.

    B.3. De Ministerraad voert aan dat de gedetineerden die penitentiaire arbeid verrichten en de werknemers geen vergelijkbare categorieën vormen, en zulks gelet op de artikelen 81 tot 86 van de voormelde basiswet van 12 januari 2005 « betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden » (hierna : de basiswet), waarin de inhoud van en de verplichtingen die inherent zijn aan de penitentiaire arbeid, worden vastgelegd.

    Derhalve dient te worden onderzocht of de gedetineerden die penitentiaire arbeid verrichten en de werknemers categorieën vormen die voldoende vergelijkbaar zijn ten aanzien van de rechtsregeling die van toepassing is op het werk van de enen en de anderen.

    B.4. De memorie van toelichting vermeldt :

    Artikel 84 van de wet wordt aangevuld teneinde duidelijk te stellen dat geen arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 1978 gesloten wordt met gedetineerden die penitentiaire arbeid uitvoeren. Immers, het feit dat er in hoofde van de penitentiaire administratie een verplichting bestaat om de gedetineerden te werk te stellen gaat in tegen het principe zelf van een contractuele relatie, wat een wilsvrijheid van de contractanten impliceert. Op het operationele vlak zou de gelijkstelling met een echte arbeidsovereenkomst, met alle gevolgen die dat impliceert (administratieve werklast, bedrag van de vergoedingen,...), leiden tot de onmogelijkheid om...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT