Uittreksel uit arrest nr. 140/2008 van 30 oktober 2008 Rolnummer 4265 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 39, eerste lid, van de wet van 10 juni 1997 betreffende de algemene regeling v

Uittreksel uit arrest nr. 140/2008 van 30 oktober 2008

Rolnummer 4265

In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 39, eerste lid, van de wet van 10 juni 1997 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, ingesteld door Francesco Scuto.

Het Grondwettelijk Hof,

samengesteld uit rechter P. Martens, waarnemend voorzitter, voorzitter M. Bossuyt, en de rechters R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van rechter P. Martens,

wijst na beraad het volgende arrest :

  1. Onderwerp van het beroep en rechtspleging

    Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 12 juli 2007 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 13 juli 2007, heeft Francesco Scuto, wonende te 4460 Grâce-Hollogne, rue G. Matteoti 10/2, ingevolge het arrest van het Hof nr. 165/2006 van 8 november 2006 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 26 januari 2007), beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 39, eerste lid, van de wet van 10 juni 1997 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop.

    (...)

  2. In rechte

    (...)

    B.1. Artikel 39, eerste lid, van de wet van 10 juni 1997 « betreffende de algemene regeling van accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer ervan en de controles daarop », zoals gewijzigd bij artikel 2, nr. 22, van het koninklijk besluit van 20 juli 2000 « houdende uitvoering van de wet van 26 juni 2000 betreffende de invoering van de euro in de wetgeving die betrekking heeft op aangelegenheden zoals bedoeld in artikel 78 van de Grondwet en die ressorteert onder het Ministerie van Financiën » en bij artikel 42, 5°, van het koninklijk besluit van 13 juli 2001 « houdende uitvoering van de wet van 26 juni 2000 betreffende de invoering van de euro in de wetgeving die betrekking heeft op aangelegenheden zoals bedoeld in artikel 78 van de Grondwet en die ressorteert onder het Ministerie van Financiën », bepaalt :

    Iedere overtreding van de bepalingen van deze wet die tot gevolg heeft dat de accijns opeisbaar wordt, wordt gestraft met een boete van tienmaal de in het spel zijnde accijns met een minimum van 250 EUR

    .

    B.2. In zijn arrest nr. 165/2006 van 8 november 2006 heeft het Hof voor recht gezegd dat die bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, schendt in zoverre zij de strafrechter niet toestaat om, wanneer er verzachtende omstandigheden bestaan, de erin bepaalde geldboete op enigerlei wijze te matigen.

    Dat arrest is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 26 januari 2007.

    Het Hof heeft dezelfde beslissing genomen in zijn arrest nr. 199/2006 van 13 december 2006.

    B.3. Artikel 4, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 - zoals ingevoegd bij artikel 3, b), van de bijzondere wet van 9 maart 2003 « tot wijziging van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof » - bepaalt dat een nieuwe termijn van zes maanden openstaat voor het instellen van een beroep tot vernietiging van een wet voor iedere natuurlijke persoon die doet blijken van een belang wanneer het Hof, uitspraak doende op een prejudiciële vraag, heeft verklaard dat die wet in strijd is met één van de regels waarvan het de naleving verzekert.

    B.4. Uit de stukken van het dossier van de rechtspleging blijkt dat de verzoeker herhaaldelijk door een strafgerecht ertoe is veroordeeld met toepassing van de bestreden bepaling geldboeten te betalen ten belope van tienmaal de ontdoken accijnsrechten.

    De situatie van de verzoeker wordt dus rechtstreeks en ongunstig geraakt door de bestreden bepaling, zodat hij op grond van artikel 4, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 doet blijken van een belang bij het vorderen van de vernietiging.

    B.5. In zijn arrest nr. 165/2006 heeft het Hof geoordeeld :

    B.3. Artikel 39 van de wet van 10 juni 1997 maakt deel uit van het douanestrafrecht, dat behoort tot het bijzonder strafrecht en waarmee de wetgever, via een eigen systeem voor strafrechtelijke opsporing en vervolging, de omvang en de frequentie van de fraude wil bestrijden in een bijzonder technische en vaak grensoverschrijdende materie die mede grotendeels door een uitgebreide Europese regelgeving wordt beheerst. De bestraffing van de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT