Uittreksel uit arrest nr. 72/2008 van 24 april 2008 Rolnummer 4227 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 2 tot 5 en 8 tot 10 van de wet van 8 december 2006 tot vaststelling van een

Uittreksel uit arrest nr. 72/2008 van 24 april 2008

Rolnummer 4227

In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 2 tot 5 en 8 tot 10 van de wet van 8 december 2006 tot vaststelling van een heffing ter bestrijding van het niet benutten van een site voor de productie van elektriciteit door een producent, ingesteld door de NV « Electrabel ».

Het Grondwettelijk Hof,

samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior,

wijst na beraad het volgende arrest :

  1. Onderwerp van het beroep en rechtspleging

    Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 12 juni 2007 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 14 juni 2007, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 2 tot 5 en 8 tot 10 van de wet van 8 december 2006 tot vaststelling van een heffing ter bestrijding van het niet benutten van een site voor de productie van elektriciteit door een producent (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 13 december 2006) door de NV « Electrabel », met maatschappelijke zetel te 1000 Brussel, Regentlaan 8.

    (...)

  2. In rechte

    (...)

    Ten aanzien van de context van de bestreden bepalingen

    B.1.1. Het beroep tot vernietiging is gericht tegen de artikelen 2 tot 5 en 8 tot 10 van de wet van 8 december 2006 tot vaststelling van een heffing ter bestrijding van het niet benutten van een site voor de productie van elektriciteit door een producent (hierna : wet van 8 december 2006).

    B.1.2. De wet van 8 december 2006 heeft tot doel de benutting van de productiecapaciteit van de Belgische sites voor elektriciteitproductie te verbeteren door de openstelling van de markt voor nieuwe operatoren te bevorderen.

    In de parlementaire voorbereiding wordt uiteengezet :

    Met dit voorontwerp wordt de invoering van een heffing op niet-benutte sites voor de productie van elektriciteit, zoals beslist in de Ministerraad van 26 oktober 2005, beoogd.

    Deze beslissing geeft een antwoord om de concurrentie inzake de productie van elektriciteit, te verbeteren. Het is geen onbekende dat in België er slechts één dominante speler is binnen het productiesegment. De vraag vanwege nieuwe producenten om toegang te kunnen verkrijgen tot het Belgische productiepark staat buiten verhouding tot het aanbod daarvan. De wet van 20 juli 2005, houdende diverse bepalingen, voert reeds de mogelijkheid in om nieuwe producenten te ondersteunen.

    Om alle misbruik van een dominante positie ten nadele van de consument te vermijden wordt met dit wetsontwerp het ter beschikking stellen van niet-benutte of onderbenutte sites voor de productie van elektriciteit geactiveerd en versneld. Het betreft met name, niet-benutte of onderbenutte potentiële productiecapaciteit die ter beschikking wordt gesteld aan nieuwe of andere producenten. De verkoop van deze sites aan andere marktspelers levert alleen maar voordelen op : er komt meer productiecapaciteit bij in België, oude milieuonvriendelijke productie-eenheden worden omgevormd tot milieuvriendelijke productie-eenheden.

    Elke nieuwe productie-eenheid zorgt ook voor extra werkgelegenheid, meer economische activiteit en vooral, zorgt voor meer concurrentie op het vlak van de productie, wat dus lagere prijzen voor de consument voor gevolg heeft

    (Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC 51-2711/001 en 2712/001, p. 5).

    In een studie van 27 september 2007 heeft de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas (CREG) eveneens de ontoereikende productiecapaciteit van elektriciteit in België en de noodzaak van bijkomende investeringen in productiecapaciteit onderstreept (Studie (F) 070927-CDC-715 van 27 september 2007 van de CREG over « de ontoereikende productiecapaciteit van elektriciteit in België »).

    B.1.3. Krachtens artikel 18 is de wet van 8 december 2006 in werking getreden op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, zijnde op 13 december 2006.

    Een andere wet van 8 december 2006, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 13 december 2006, vult het door de bestreden wet vastgestelde kader aan door te voorzien in een beroep bij het Hof van Beroep te Brussel, zitting houdend zoals in kort geding, tegen de administratieve boete opgelegd in het raam van de toepassing van de wet van 8 december 2006 tot vaststelling van een heffing ter bestrijding van het niet benutten van een site voor de productie van elektriciteit door een producent.

    Ten aanzien van het eerste en het tweede middel

    B.2.1. Het eerste middel, dat is gericht tegen de artikelen 2 tot 5 van de wet van 8 december 2006, is afgeleid uit de schending van de artikelen 10, 11, 170 en 172 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met het wettigheidsbeginsel inzake belastingen en met het rechtszekerheidsbeginsel, doordat in de bestreden wet noch het belastbaar feit (de uitoefening, door een elektriciteitsproducent, van een zakelijk recht op een niet-benutte of onderbenutte productiesite, waarbij de niet-benutting of de onderbenutting wordt gedefinieerd in verhouding tot de mogelijkheid om een productie-installatie te bouwen), noch de belastbare basis (de potentiële productiecapaciteit), duidelijk wordt gedefinieerd.

    Volgens de verzoekende partij zou de ontstentenis van een wettelijke definitie van die essentiële elementen van de belasting het wettigheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel schenden, des te meer daar de wet sommige overtredingen van de opgelegde verplichtingen met correctionele straffen bestraft. In ondergeschikte orde voert de verzoekende partij aan dat de onduidelijkheid van de bepalingen ertoe leidt dat aan de administratie een algemene delegatie wordt verleend om de belastinggrondslag en de belastbare basis van de heffing vast te stellen, wat strijdig is met de artikelen 170 en 172 van de Grondwet.

    B.2.2. In ondergeschikte orde is het tweede middel, dat is afgeleid uit de schending van de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet, tegen dezelfde wettelijke bepalingen gericht, in die zin geïnterpreteerd dat de bouwcapaciteit van een productie-installatie in abstracto wordt beoogd, zonder rekening te houden met de concrete beperkingen die een nochtans theoretisch mogelijke bouw onrealiseerbaar kunnen maken.

    B.2.3. Aangezien zij in essentie de ontstentenis van vaststelling van de wezenlijke bestanddelen van de ingevoerde heffing door middel van een wet bekritiseren, dienen de beide middelen samen te worden onderzocht.

    B.3.1.1. Artikel 2 van de wet van 8 december 2006 definieert verschillende begrippen die in de bestreden wet worden gehanteerd, inzonderheid de « site voor de productie van elektriciteit », de « niet-benutte site voor de productie van elektriciteit », de « onderbenutte site voor de productie van elektriciteit » en de « schuldenaar van de heffing ».

    Krachtens artikel 2, § 1, 1°, is de « site voor de productie van elektriciteit » : « het kadastraal perceel of het geheel van kadastrale percelen waarop een installatie voor elektriciteitsproductie met een productiecapaciteit van minstens 400 MW voor een gascentrale of met een productiecapaciteit van minstens 250 MW voor een koleninstallatie of een productie-installatie werkend op basis van hernieuwbare energiebronnen of warmtekrachtkoppeling met een productiecapaciteit van minstens 250 MW kan worden gebouwd ».

    B.3.1.2. Krachtens artikel 2, § 1, 2°, is de « niet-benutte site voor de productie van elektriciteit » : « elke site voor de productie van elektriciteit waarvoor een vergunning voor elektriciteitsproductie is of was afgeleverd en waarbij er een aansluiting is of was op het transmissienet en waarop gedurende vierentwintig maanden voorafgaand aan 1 november 2005 onafgebroken geen elektriciteit werd geproduceerd die geïnjecteerd werd op het transmissienet ».

    In de parlementaire voorbereiding wordt in dit verband uiteengezet :

    De referentieperiode van 24 maanden voorafgaand de datum van 1 november 2005 gedurende welke geen elektriciteit werd geproduceerd en geïnjecteerd op het transmissienet, is noodzakelijk om te vermijden dat elektriciteitscentrales die op 1 november 2005 geen elektriciteit hebben geproduceerd en geïnjecteerd op het transmissienet onder toepassing zouden vallen van de wet. Deze referentieperiode is ook noodzakelijk teneinde te vermijden dat elektriciteitsproducenten hun sites via opsplitsing of fusie overdragen aan hun geassocieerde, verbonden of dochterondernemingen om alzo geen productiesites ter beschikking te moeten stellen aan de markt en geen heffing te moeten betalen

    (Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC 51-2711/001 en 2712/001, p. 6).

    B.3.1.3. Krachtens artikel 2, § 1, 3°, is de « onderbenutte site voor de productie van elektriciteit » : « elke site voor de productie van elektriciteit waarvoor een vergunning voor elektriciteitsproductie is afgeleverd en waarop bijkomend een installatie voor elektriciteitsproductie met een productiecapaciteit van minstens 400 MW voor een gascentrale of met een productiecapaciteit van minstens 250 MW voor een koleninstallatie of een productie-installatie werkend op basis van hernieuwbare energiebronnen of warmtekrachtkoppeling met een productiecapaciteit van minstens 250 MW kan worden gebouwd ».

    De onderbenutte site voor de productie van elektriciteit verwijst dus naar de mogelijkheid om een installatie voor elektriciteitproductie te bouwen met een minimale productiecapaciteit waarbij...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT