Uittreksel uit arrest nr. 153/2007 van 12 december 2007 Rolnummer 4094 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 4 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met

Uittreksel uit arrest nr. 153/2007 van 12 december 2007

Rolnummer 4094

In zake : de prejudiciële vraag over artikel 4 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Luik.

Het Grondwettelijk Hof,

samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989, emeritus voorzitter A. Arts, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior,

wijst na beraad het volgende arrest :

  1. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging

    Bij vonnis van 8 december 2006 in zake Dominique Kolaczinski tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 15 december 2006, heeft de Arbeidsrechtbank te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld :

    Schendt artikel 4 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 191 van de Grondwet, 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950 en 1 van het Aanvullend Protocol van 20 maart 1952, doordat het de vreemdeling die wettig in België verblijft, die in het bevolkingsregister is ingeschreven en die overigens vergoedingen geniet in het kader van het Belgische socialezekerheidsstelsel van de werknemers, maar die (in tegenstelling tot de Belgen en de andere categorieën van vreemdelingen) niet door dat artikel 4 wordt beoogd, louter op grond van zijn nationaliteit uitsluit van het voordeel van de tegemoetkomingen voor personen met een handicap, terwijl zijn behoefte aan begeleiding, zelfredzaamheid en integratie vergelijkbaar is met die van de personen die door die bepaling worden beoogd, terwijl zijn voormelde inkomsten het bedrag van het leefloon van zijn categorie van mogelijke begunstigde overschrijden, terwijl hij leeft met een Belgisch minderjarig kind dat recht geeft op kinderbijslag en hij de bijslagtrekkende is, en terwijl hij zoals een Belg onder dezelfde voorwaarden sociale en fiscale voordelen geniet die door zijn handicap gerechtvaardigd zijn ?

    .

    (...)

  2. In rechte

    (...)

    B.1. Het Hof wordt ondervraagd over artikel 4 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, zoals het van toepassing is na de wijziging ervan bij de programmawet (I) van 24 december 2002. Dat artikel bepaalt :

    § 1. De tegemoetkomingen bedoeld in artikel 1 kunnen enkel toegekend worden aan een persoon die zijn werkelijke verblijfplaats in België heeft en die :

    1° Belg is;

    2° onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie;

    3° Marokkaan, Algerijn of Tunesiër is en die voldoet aan de voorwaarden van de Verordening (EEG) nr. 1408 van 14 juni 1971 van de Raad van de Europese gemeenschappen betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen;

    4° staatloos is en die onder de toepassing valt van het Verdrag betreffende de status van staatlozen, ondertekend in New York op 28 september 1954 en goedgekeurd door de wet van 12 mei 1960;

    5° vluchteling is zoals bedoeld in artikel 49 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;

    6° niet tot de in 1° tot 5° bepaalde categorieën behoort, maar die tot 21 jaar de verhoging van de kinderbijslag genoten heeft, bedoeld in artikel 47, § 1, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders of in artikel 20, § 2, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen.

    § 2. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad toepassing van deze wet, onder de door Hem gestelde voorwaarden, uitbreiden tot andere categorieën van personen dan deze beoogd in § 1 die hun werkelijke verblijfplaats in België hebben.

    § 3. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, wat voor de toepassing van deze wet onder werkelijke verblijfplaats moet worden verstaan.

    § 4. Indien een persoon aan wie een tegemoetkoming bedoeld in artikel 1 werd toegekend niet meer voldoet aan de voorwaarden bedoeld in § 1 of § 2, dan wordt zijn recht op deze tegemoetkoming afgeschaft. Wanneer hij opnieuw voldoet aan deze...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT