Uittreksel uit arrest nr. 8/2008 van 17 januari 2008 Rolnummer 4200 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 759 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Correctionele Rechtbank te A

Uittreksel uit arrest nr. 8/2008 van 17 januari 2008

Rolnummer 4200

In zake : de prejudiciÎle vraag betreffende artikel 759 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Correctionele Rechtbank te Antwerpen.

Het Grondwettelijk Hof,

samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt,

wijst na beraad het volgende arrest :

  1. Onderwerp van de prejudiciÎle vraag en rechtspleging

    Bij vonnis van 26 april 2007 in zake het openbaar ministerie tegen Mhamed Taheri, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 2 mei 2007, heeft de Correctionele Rechtbank te Antwerpen een prejudiciÎle vraag gesteld die bij beschikking van het Hof van 8 mei 2007 als volgt is geherformuleerd :

    ´ Schendt artikel 759 van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet indien het aldus wordt geÔnterpreteerd dat het de toehoorders en beklaagden verboden is de zittingen bij te wonen wanneer zij een hoofddeksel dragen, ook wanneer dit hoofddeksel een uiting is van hun religieuze overtuiging ? ª.

    (...)

  2. In rechte

    (...)

    B.1. Artikel 759 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt :

    ´ De toehoorders wonen de zittingen bij met ongedekten hoofde, eerbiedig en stilzwijgend; alles wat de rechter tot handhaving van de orde beveelt, wordt stipt en terstond uitgevoerd ª.

    B.2. De Ministerraad doet in hoofdorde gelden dat de prejudiciÎle vraag niet pertinent is voor de oplossing van de zaak voor de verwijzende rechter, nu de beklaagde zich bij de weigering om zijn hoofddeksel af te zetten in de rechtszaal, niet beroept op zijn religieuze overtuiging.

    B.3. Het staat in beginsel aan de rechter die de prejudiciÎle vraag stelt, na te gaan of het antwoord op de vraag dienend is om het hem voorgelegde geschil te beslechten. Slechts wanneer dat klaarblijkelijk niet het geval is, vermag het Hof te beslissen dat de vraag geen antwoord behoeft.

    B.4.1. In de zaak voor de verwijzende rechter werd de beklaagde in verdenking gesteld van smaad aan de rechter omdat hij weigerde in te gaan op het verzoek van de rechter om zijn muts af te zetten in de rechtszaal. Uit de motivering van de verwijzingsbeslissing...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT