Uittreksel uit arrest nr. 110/2007 van 26 juli 2007 Rolnummer 4072 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 23 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 10 maart 2006 betreffende de sta

Uittreksel uit arrest nr. 110/2007 van 26 juli 2007

Rolnummer 4072

In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 23 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 10 maart 2006 betreffende de statuten van de leermeesters godsdienst en de leraars godsdienst, ingesteld door de Orthodoxe Kerk in België en anderen.

Het Grondwettelijk Hof,

samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior,

wijst na beraad het volgende arrest :

  1. Onderwerp van het beroep en rechtspleging

    Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 17 november 2006 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 20 november 2006, is beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 23 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 10 maart 2006 betreffende de statuten van de leermeesters godsdienst en de leraars godsdienst (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 19 mei 2006, tweede editie), door de Orthodoxe Kerk in België, met zetel te 1030 Brussel, Charbolaan 71, Pierre Spasky, wonende te 1180 Brussel, Generaal Lotzstraat 44/1, Irène Mandis, wonende te 7134 Péronnes-lez-Binche, rue Quintaux 12, Vasileios Meichanetsidis, wonende te 1060 Brussel, Bosniëstraat 73, Elena-Camelia Popescu-Craciun, wonende te 1450 Cortil-Noirmont, rue Gaston Delvaux 56, en Carmen Sottile, wonende te 7100 Haine-Saint-Paul, chaussée de Mons 268.

    (...)

  2. In rechte

    (...)

    Ten aanzien van de bestreden bepaling

    B.1. Het decreet van de Franse Gemeenschap van 10 maart 2006 « betreffende de statuten van de leermeesters godsdienst en de leraars godsdienst » regelt de loopbaan van de leerkracht godsdienst van het gesubsidieerd officieel onderwijs.

    Het voorziet meer bepaald, in zijn artikel 23, in een mechanisme voor de aanstelling van tijdelijke leerkrachten, dat is verbonden aan anciënniteit, en het bepaalt de voorwaarden, de modaliteiten en de procedure ervan. Die procedure omvat een rangschikking van de prioritaire tijdelijke leerkrachten, waarvan het bijhouden aan de autoriteiten van de eredienst wordt toevertrouwd bij de tweede paragraaf van artikel 23; de verzoekende partijen hebben hoofdzakelijk kritiek op het bijhouden van die lijst.

    Artikel 23, § 2, bepaalt :

    Na uitputting van de lijst van de prioritaire kandidaten bedoeld in § 1, stelt het hoofd van de eredienst, bij wijze van voorrang, de tijdelijke aanstelling voor, als leermeester godsdienst of leraar godsdienst in een ambt waarvoor het personeelslid het vereiste bekwaamheidsbewijs bezit, van het personeelslid dat het bewijs kan leveren van 360 dagen die werkelijk werden gepresteerd in één van de ambten van leermeester godsdienst of leraar godsdienst, in hoofdambt in het gesubsidieerd officieel onderwijs, verdeeld over ten minste twee schooljaren, en verworven gedurende de laatste vijf schooljaren :

    1° In het lager, gewoon en gespecialiseerd onderwijs, binnen de inrichtende machten van elk van de zones zoals bepaald in artikel 1, 8°, van het decreet van 14 maart 1995 tot bevordering van het welslagen in de basisscholen;

    2° In het secundair en kunstonderwijs, binnen de inrichtende machten van elk van de zones zoals bepaald in artikel 8 van het decreet van 12 mei 2004 betreffende de vaststelling van de schaarste en bepaalde Commissies in het buitengewoon of door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs.

    De aanstellingen geschieden met inachtneming van de rangschikking. Die wordt bepaald door het hoofd van de eredienst op grond van het aantal dagen dienstanciënniteit berekend overeenkomstig artikel 18, § 1.

    Bij gelijke dienstanciënniteit wordt de voorrang verleend aan het personeelslid met de grootste ambtsanciënniteit berekend overeenkomstig artikel 18, § 2.

    Bij gelijke ambtsanciënniteit, wordt de voorrang verleend aan het oudste personeelslid.

    Bij gelijke leeftijd, wordt de voorrang verleend aan het personeelslid waarvan het jaar van uitreiking van het vereiste bekwaamheidsbewijs voor het ambt waarnaar wordt gesolliciteerd het oudste is

    .

    Ten aanzien van de ontvankelijkheid

    B.2. De Franse Gemeenschapsregering betwist in verschillende opzichten het belang van de verzoekende partijen.

    Door te voorzien in het bijhouden van een lijst van de prioritaire leerkrachten godsdienst, gerangschikt volgens hun anciënniteit, en door de opdracht toe te vertrouwen aan de autoriteiten van de eredienst, wijzigt de bestreden bepaling op dat gebied de vroegere situatie van de eerste verzoekende partij, en raakt zij bijgevolg rechtstreeks haar situatie. Men kan bovendien aannemen, zonder vooruit te lopen op het onderzoek van de middelen, dat die wijzigingen haar situatie ongunstig kunnen beïnvloeden.

    Aangezien een voldoende belang is aangetoond in hoofde van de eerste verzoekende partij, is het beroep ontvankelijk; er dient bijgevolg niet te worden nagegaan of de andere verzoekende partijen evenzeer doen blijken van het vereiste belang.

    Ten gronde

    B.3. In de middelen wordt de niet-naleving van de artikelen 10, 11, 19 tot 21 en 24 van de Grondwet aangevoerd; in sommige middelen worden die bepalingen onderling gecombineerd, alsook met...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT