Uittreksel uit arrest nr. 59/2010 van 27 mei 2010 Rolnummer 4739 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 14 tot 16 van de wet van 22 december 2008 houdende diverse bepalingen (I) (« W

Uittreksel uit arrest nr. 59/2010 van 27 mei 2010

Rolnummer 4739

In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 14 tot 16 van de wet van 22 december 2008 houdende diverse bepalingen (I) (« Wijziging van de wet van 22 februari 1965 waarbij aan de gemeenten wordt toegestaan parkeergeld op motorrijtuigen in te voeren »), ingesteld door Georges Casteur.

Het Grondwettelijk Hof,

samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, de rechters R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, emeritus voorzitter P. Martens, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt,

wijst na beraad het volgende arrest :

I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging

Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 26 juni 2009 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 29 juni 2009, heeft Georges Casteur, wonende te 8400 Oostende, Stuiverstraat 315, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 14 tot 16 van de wet van 22 december 2008 houdende diverse bepalingen (I) (« Wijziging van de wet van 22 februari 1965 waarbij aan de gemeenten wordt toegestaan parkeergeld op motorrijtuigen in te voeren »), bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 29 december 2008, vierde editie.

(...)

II. In rechte

(...)

Ten aanzien van de bestreden bepalingen

B.1. Het beroep tot vernietiging is gericht tegen de artikelen 14 tot 16 van de wet van 22 december 2008 houdende diverse bepalingen (I) (hierna : wet van 22 december 2008). De bestreden bepalingen wijzigen de wet van 22 februari 1965 waarbij aan de gemeenten wordt toegestaan parkeergeld op motorrijtuigen in te voeren.

De wetgever beoogt met die wetswijziging « een sluitende wettelijke oplossing te vinden voor de inning van niet-betaalde parkeergelden door concessiehouders, opdat het stedelijk parkeerbeleid niet zou worden ondermijnd » (Parl. St., Kamer, 2008-2009, DOC 52-1608/001, p. 16).

B.2.1. Artikel 14 van de wet van 22 december 2008 heeft in artikel 1 van de wet van 22 februari 1965 een zinsnede ingevoegd. Het laatstgenoemde artikel luidt thans (de wijziging wordt cursief gedrukt) :

Wanneer de gemeenteraden, overeenkomstig de wetgeving en de reglementen op de politie van het wegverkeer, reglementen inzake het parkeren vaststellen, die betrekking hebben op parkeren voor een beperkte tijd, het betalend parkeren en het parkeren op plaatsen voorbehouden aan houders van een gemeentelijke parkeerkaart, dan kunnen zij parkeerretributies of -belastingen instellen of parkeergelden bepalen in het kader van concessies of beheersovereenkomsten inzake het parkeren op de openbare weg, die van toepassing zijn op motorvoertuigen, hun aanhangwagens of onderdelen. Deze wet is niet van toepassing op het halfmaandelijks beurtelings parkeren en de beperking van het langdurig parkeren

.

B.2.2. Artikel 15 van de wet van 22 december 2008 voegt een artikel 2 toe aan de wet van 22 februari 1965, dat bepaalt :

Met het oog op de inning van de in artikel 1 bedoelde retributies, belastingen of parkeergelden, zijn de steden en gemeenten en haar concessiehouders en de autonome gemeentebedrijven gemachtigd om de identiteit van de houder van de nummerplaat op te vragen bij de overheid die belast is met de inschrijving van de voertuigen in overeenstemming met de wet tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer

.

B.2.3. Artikel 16 van de wet van 22 december 2008 voegt een artikel 3 toe aan de wet van 22 februari 1965, dat bepaalt :

De in artikel 1 bedoelde retributies, belastingen of parkeergelden worden ten laste gelegd van de houder van de nummerplaat

.

Ten aanzien van het belang

B.3.1. De Ministerraad betwist het belang van de verzoeker bij de vernietiging van de bestreden bepalingen. Zijn belang zou niet verschillen van het belang dat eenieder erbij heeft dat de wettigheid in alle aangelegenheden in acht wordt genomen.

B.3.2. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT