Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, gedaan te Lugano op 16 september 1988., de 16 septembre 1988

Artikel M. (Om technische redenen, is die tekst onderverdeeld in fictieve artikelen : M1 - M140).

HOOFDSTUK I. - ALGEMENE BESCHOUWINGEN.

  1. OPMERKINGEN VOORAF.

    Art. M1. 1. Het Verdrag van Lugano, dat op 16 september 1988 ter ondertekening werd opengesteld, is gesloten tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen en de Lid-Staten van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA).

    Hoewel het tijdens de voorbereiding als het Nevenverdrag werd aangeduid, zullen wij het Verdrag hier het Verdrag van Lugano noemen. De benaming Nevenverdrag werd gebruikt omdat dit Verdrag grote gelijkenis vertoont met het Verdrag van Brussel van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, dat tussen de zes oorspronkelijke Lid-Staten van de Gemeenschappen werd gesloten (1) en na de toetreding van nieuwe Staten tot de Gemeenschappen werd aangepast (2) Gemakshalve zullen wij dit aangepaste Verdrag het Verdrag van Brussel noemen.

    Het Verdrag van Lugano is een afzonderlijk instrument, ook al neemt het van het Verdrag van Brussel niet alleen de structuur maar ook een zeer groot aantal bepalingen over.

    Art. M2. 2. In dit rapport worden niet alle bepalingen van het Verdrag van Lugano uitvoerig gecommentarieerd.

    Voor de bepalingen die aan het Verdrag van Brussel ontleend zijn, zij verwezen naar eerdere rapporten van de heer P. Jenard over het Verdrag van 1968, van de heer P. Schlosser over het Verdrag van 1978 inzake de toetreding van Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk, en van de heren Evrigenis en Kerameus over het Verdrag van 1982 inzake de toetreding van de Helleense Republiek (3).

    De huidige voorschriften van de respectieve EVA-Staten ter regeling van de erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen, alsook de stand van de verdragen hieromtrent die deze Staten onderling dan wel met Lid-Staten van de Gemeenschappen hebben gesloten, worden niet in dit eigenlijke rapport maar in de bijlagen 1 en II behandeld. Met deze opzet, die anders is dan in de vorige rapporten, wilden wij een te volumineus rapport vermijden.

  2. BESTAANSGROND EN VOORGESCHIEDENIS VAN HET VERDRAG VAN LUGANO.

    Art. M3. 3. De Europese Gemeenschappen en de Europese Vrijhandelsassociatie omvatten thans een groot aantal Europese landen die er in grondwettelijk (scheiding van wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht), juridisch (voorrang voor het recht en de persoon) en economisch (markteconomie) opzicht zeer verwante opvattingen op nahouden.

    Beide organisaties onderscheiden zich echter door hun. doelstellingen en instellingen, waarvan een bondig overzicht ons dan ook nuttig leek.

    1. DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN.

      Art. M4. 4. De Europese Gemeenschappen verschillen van de andere internationale of Europese organisaties vooral door hun doelstellingen en de oorspronkelijkheid van het institutionele apparaat.

      De Europese Gemeenschappen vertonen specifieke doelstellingen die hun bij de drie oprichtingsverdragen (EGKS, EEG en Euratom) zijn toegewezen, maar hun einddoel is de vorming van een echte Europese Unie.

      Deze Unie in wording kenmerkt zich niet alleen door een economische dimensie, maar ook door een politieke discussie die gevoerd wordt in de Europese politieke samenwerking waarmee de Twaalf hun buitenlandse beleid trachten te harmoniseren.

      De Europese constructie die door de zes oprichters, België, de Bondsrepubliek Duitsland, Frankrijk, Italië, het Groothertogdom Luxemburg en Nederland, werd aangevat, heeft zich geleidelijk ontwikkeld met de successieve ondertekening van het Verdrag van Parijs (18 april 1951) tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) en de twee Verdragen van Rome waarop de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) zijn gebouwd (25 maart 1957).

      Tot deze Verdragen zijn toegetreden : Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk op 1 januari 1973 (Europa van de Negen), Griekenland op 1 januari 1981 (Europa van de Tien) en Spanje en Portugal op 1 januari 1986 (Europa van de Twaalf).

      Thans omvatten de Europese Gemeenschappen dus twaalf Europese Staten die door gemeenschappelijke verplichtingen verbonden zijn.

      Art. M5. 5. Met de op 1 juli 1987 in werking getreden Europese Akte is een nieuwe stap gezet op de weg naar een Europese Unie. Dit nieuwe communautaire rechtsinstrument beoogt met name geleidelijk en uiterlijk op 31 december 1992 een echte interne markt tot stand te doen brengen met vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitalen. Voorts wil de Europese Akte de aanzet geven tot betekenisvolle vooruitgang in zowel monetaire zaken als in nieuwe beleidssectoren (met name milieu en nieuwe technologieën). Op een aantal terreinen moet nu de communautaire besluitvorming soepeler verlopen en is de Europese politieke samenwerking op formele grondslagen geïnstitutionaliseerd.

      Art. M6. 6. Het institutionele bouwwerk van de Gemeenschappen berust op vier pijlers :

      1. De Raad van ministers.

        De Raad is samengesteld uit de vertegenwoordigers van de Lid-Staten; elke Regering delegeert één van haar leden, al naar gelang van diens bevoegdheden en de aard van de behandelde dossiers.

        De ministers van Buitenlandse Zaken coördineren het algemene communautaire beleid.

        De Raad van ministers is de besluitvormingsinstantie van de Gemeenschap. Hij is betrokken bij de wetgeving en kan als zodanig maatregelen uitvaardigen in de vorm van verordeningen of richtlijnen die rechtstreeks verbindend zijn voor de Lid-Staten en/of hun onderdanen. Verordeningen zijn rechtstreeks toepasselijk in de Lid-Staten, terwijl richtlijnen in nationaal recht moeten worden omgezet.

        De besluiten van de Raad worden voorbereid door het Comité van Permanente Vertegenwoordigers van de Lid-Staten bij de Gemeenschappen (Coreper).

        Naar gelang van hun rechtsgrondslag besluit de Raad eenparig, met een gewone meerderheid of met een gekwalificeerde meerderheid.

        In de Europese Akte wordt ernaar gestreefd de meerderheidsstemming zoveel mogelijk tot regel te verheffen, om de werkzaamheden in de Gemeenschap met haar nieuwe grenzen vooruit te helpen.

        In de Europese Raad komen de staatshoofden en regeringsleiders van de Lid-Staten tweemaal per jaar bijeen. De Europese Raad werd uit politieke overwegingen in 1975 op het hoogste niveau ingesteld en kreeg formele erkenning ingevolge de Europese Akte.

        Hij heeft hoofdzakelijk tot taak beleidskeuzen te bepalen en de vereiste stimuli tot de ontwikkeling van de Gemeenschap te geven.

      2. De Commissie.

        De Commissie bestaat thans uit 17 leden die in onderlinge overeenstemming door de Regeringen worden benoemd.

        De Commissie is de meest typerende Instelling van de Gemeenschap.

        Zij kan niet met een secretariaat worden gelijkgesteld, omdat de opstellers van de Verdragen zich haar als de motor van de Europese integratie hebben gedacht. Krachtens haar initiatiefrecht neemt de Commissie actief deel aan de voorbereiding en opstelling van de Raadsbesluiten.

      3. Het Hof van Justitie.

        Het Hof verzekert de eerbiediging van het Gemeenschapsrecht bij de toepassing van de drie oprichtingsverdragen. Het Hof heeft talrijke bevoegdheden en kan onder meer bij arrest uitspraak doen over de geldigheid van de besluiten van de communautaire Instellingen en over de uitlegging van Verdragen en Gemeenschapsbesluiten.

        In zijn jurisprudentie heeft het Hof de voorrang van het Gemeenschapsrecht op de grondwets- en wetsbepalingen van de Lid-Staten gevestigd.

        Bij het Protocol van Luxemburg van 3 juni 1971 hebben de Lid-Staten van de Gemeenschappen het Hof van Justitie en bevoegdheid verleend zich uit te spreken over de uitlegging van het Verdrag van Brussel van 1968, dat meer bepaald onze aandacht vasthoudt.

      4. Het Europese Parlement.

        Sinds 1979 worden de leden van het Europese Parlement voor vijf jaar verkozen door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen.

        Hoewel het Parlement een betrekkelijk uitgebreide politieke controle op het optreden van Raad en Commissie en in begrotingszaken uitoefent, heeft het geen wetgevende bevoegdheid die vergelijkbaar is met die van de nationale parlementen.

        Door middel van nieuwe samenwerkingsvormen wil de Europese Akte het Parlement nauwer bij de uitoefening van de gezamenlijke wettelijke bevoegdheden van Raad en Commissie betrekken.

        Art. M7. 7. Als conclusie moet wat ons betreft vermeld worden dat : 1) het Verdrag van Lugano aansluit bij het Verdrag van Brussel van 1968, dat stoelt op artikel 220 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap;

        2) de normatieve bevoegdheid inzake Gemeenschapsbesluiten in hoofdzaak bij de Raad berust;

        3) de Europese Gemeenschappen. een zeer dicht net van externe betrekkingen hebben geweven, die gestalte hebben gekregen in overeenkomsten van uiteenlopend karakter, naargelang het om Staten of om organisaties gaat.

    2. DE EUROPESE VRIJHANDELSASSOCIATIE.

      Art. M8. 8. De Europese Vrijhandelsassociatie verenigt zes Europese Staten, die even als de Europese Gemeenschappen streven naar het scheppen van een dynamische en homogene Europese economische ruimte met deelneming van EEG- en EVA-Lid-Staten. Deze doelstelling is neergelegd in de verklaring van Luxemburg die op 9 april 1984 door de ministers van alle Lid-Staten van de EEG en de EVA werd aangenomen.

      Doel van de EVA is de invoerrechten, quota en andere handelsbelemmeringen in West-Europa op te heffen en liberale, niet discriminerende praktijken in het internationale handelsverkeer te bevorderen. De Associatie werd in 1960 opgericht en telt thans zes leden : Finland, Oostenrijk, IJsland, Noorwegen, Zweden en Zwitserland.

      De oprichting en de ontwikkeling van de EVA liggen in de lijn van de economische integratie in West-Europa. De stichtende leden, waaronder Denemarken, Portugal en het Verenigd Koninkrijk, hadden als hoofddoel onderling de handel in industrieprodukten te liberaliseren.

      Dit doel werd eind 1966, drie jaar voor de voorziene datum, bereikt.

      Art. M9. 9. De...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT