Decreet betreffende de rustpensioenen, toegekend aan de vastbenoemde personeelsleden van de Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie en betreffende de overlevingspensioenen, toegekend aan de rechtverkrijgenden van die personeelsleden, de 25 avril 2014

Hoofdstuk 1. - Algemene bepaling

Artikel 1. Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.

Hoofdstuk 2. - Pensioenregeling Vlaamse Gemeenschap

Art. 2. Behoudens de in dit decreet bepaalde afwijkingen is op de vastbenoemde personeelsleden en hun rechtverkrijgenden van de Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie, hierna de VRT te noemen, de pensioenregeling van toepassing zoals ze geldt voor de vastbenoemde ambtenaren van de Vlaamse Gemeenschap ter uitvoering van de wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen, de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen en de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen.

Hoofdstuk 3. - Algemene afwijkingen

Afdeling 1. - Pensioen van ambtswege

Art. 3. Elk vastbenoemd personeelslid wordt ambtshalve gepensioneerd op de eerste dag van de maand die volgt op die waarin het personeelslid zijn 65ste verjaardag bereikt.

De VRT brengt de Pensioendienst voor de Overheidssector schriftelijk op de hoogte van de ambtshalve pensionering, uiterlijk zes maanden vóór de ingangsdatum van het ambtshalve pensioen.

In afwijking van de ambtshalve pensionering, kan de VRT, in onderling akkoord, een vastbenoemd personeelslid na het einde van de maand waarin hij de ambtshalve pensioenleeftijd heeft bereikt, nog verder in dienst houden voor een periode van maximaal één jaar, telkens verlengbaar met maximaal één jaar.

Afdeling 2. - Lichamelijke ongeschiktheid

Art. 4. De ongeschiktheid die rechten op een definitief of tijdelijk vroegtijdig pensioen openstelt, mag alleen worden vastgesteld door de Administratieve Gezondheidsdienst, verbonden aan de Federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu.

Afdeling 3. - Tijdelijke of contractuele prestaties

Art. 5. Alle prestaties, geleverd onder arbeidsovereenkomst in dienst van de VRT in contractuele of tijdelijke functies waarin overeenkomstig het administratief personeelsstatuut van de VRT niet vast benoemd kan worden, worden voor het recht en de berekening van het pensioen in aanmerking genomen, met uitzondering van de contractuele prestaties van de personeelsleden, vermeld in artikel 27, tweede lid, en de contractuele prestaties van de personeelsleden, vermeld in artikel 27, derde lid, die, wat hun diensttijd betreft, alleen in aanmerking worden genomen voor de berekening van het globaal pensioeninkomen.

De gedelegeerd bestuurder kan voor de ambten die door hun aard alleen uit verminderde prestaties bestaan of die forfaitair bezoldigd worden, het aantal uren van de diensten met volledige prestaties alsook de daarmee verband houdende wedden vaststellen, die voor de toepassing van dit decreet in aanmerking moeten worden genomen.

Afdeling 4. - Tantième

Art. 6. Voor de personeelsleden die vóór 1 januari 1995 in dienst zijn getreden, wordt het rustpensioen vereffend naar rata van 1/55 voor elk jaar dienst, verricht als personeelslid van de VRT. Dat geldt ook voor de militaire diensten voor de tijd van de werkelijke aanwezigheid bij het korps en de diensten, bewezen bij de civiele bescherming of besteed aan taken van openbaar nut met toepassing van de wetten betreffende het statuut van de gewetensbezwaarden.

Afdeling 5. - Verhogingscoëfficiënten

Art. 7. § 1. Om te bepalen of het vereiste minimum aantal pensioenaanspraakverlenende dienstjaren, vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 1°, en derde lid, § 2 en § 3, tweede tot en met vierde lid, van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, wordt bereikt, wordt de duur van de diensten, vermeld in het tweede lid van deze paragraaf, vermenigvuldigd met de coëfficiënt, vermeld in paragraaf 2 van dit artikel, die overeenstemt met het aan die diensten verbonden tantième, de ingangsdatum van het pensioen en het minimumaantal vereiste dienstjaren.

De diensten, vermeld in het eerste lid, zijn de werkelijk gepresteerde pensioenaanspraakverlenende diensten bij de VRT, de verloven met behoud van bezoldiging bij de VRT en de verloven, vermeld in hoofdstuk 4, afdeling 3, die aanneembaar zijn voor de opening van het recht op pensioen. Ook als, voor de berekening van het pensioen, het voordeliger tantième niet behouden blijft tijdens de voormelde situaties, wordt de coëfficiënt, vermeld in paragraaf 2, toegepast op die periode op basis van het tantième dat aan die periode verbonden zou zijn geweest als de betrokkene werkelijke diensten was blijven presteren in de functie die hij vóór die situatie uitoefende.

§ 2. De coëfficiënt of coëfficiënten, vermeld in paragraaf 1, worden als volgt vastgesteld :

Jaar waarin het pensioen ingaat Tantième 1/55
Minimum aantal vereiste dienstjaren
38 jaar 39 jaar 40 jaar 41 jaar 42 jaar
2013 1,0910 - 1,0908 - -
2014 1,0910 1,0909 1,0908 - -
2015 - 1,0909 1,0908 1,0910 -
2016 - - 1,0908 1,0910 1,0909
2017 - - 1,0644 1,0649 1,0654
2018 - - 1,0390 1,0401 1,0500
2019 - - 1,0390 1,0401 1,0500
2020 - - 1,0390 1,0401 1,0500
2021 - - 1,0390 1,0401 1,0500
Vanaf 2022 - 1,0390 1,0401 1,0500

Afdeling 6. - Bonificaties

Art. 8. § 1. Voor de berekening van de pensioenen wordt rekening gehouden met :

  1. de diplomabonificatie, vermeld in hoofdstuk VI van de wet van 9 juli 1969 tot wijziging en aanvulling van de wetgeving betreffende de rust- en overlevingspensioenen van het personeel van de openbare sector, behoudens de volgende afwijkingen :

    1. de diploma's, vermeld in artikel 33 van de voormelde wet, brengen de toekenning van een tijdsbonificatie mee, zelfs als het bezit van die diploma's geen voorwaarde was waaraan de betrokkene moest voldoen, hetzij bij zijn aanwerving, hetzij bij een latere benoeming;

    2. de gebonificeerde duur wordt, zowel voor het vaststellen van het recht op pensioen als voor het vaststellen van het bedrag ervan, gerekend per jaar voor 1/60 van de wedde die tot grondslag dient voor het vaststellen van het pensioen;

    3. de leeftijd van 19 jaar, vermeld in artikel 35, § 2, van de voormelde wet, wordt vervangen door 18 jaar;

  2. de duur van de studiejaren, verricht in het dag-, avond- of weekendonderwijs met volledig leerplan die vallen na 1 januari van het jaar waarin het personeelslid...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT