Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 juli 1997 betreffende de erkenning en subsidiëring van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties en van hun federaties., de 8 avril 2002

HOOFDSTUK I. - Wijzigende bepalingen.

Artikel 1. In artikel 1 van het koninklijk besluit van 18 juli 1997 betreffende de erkenning en subsidiëring van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties en van hun federaties, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

  1. het 2° wordt vervangen als volgt :

    " 2° " de administratie " : de Directie-Generaal Internationale Samenwerking van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking. ";

  2. in 8° wordt het woord " programma " vervangen door " vijfjarenprogramma " en worden de woorden " samenwerkingsverband van NGO's " vervangen door " samenwerkingsverband ";

  3. het 9° wordt vervangen als volgt :

    " 9° "actieplan" : de jaarlijkse concretisering van het vijfjarenprogramma. Het bevat de concrete activiteiten die de NGO in het volgende kalenderjaar wil uitvoeren en het verslag van de activiteiten die in het vorig en lopend kalenderjaar werden uitgevoerd in het kader van dat programma ";

  4. een 12° wordt ingevoegd dat luidt als volgt :

    " 12° "samenwerkingsverband" : de feitelijke vereniging die tot stand komt via een overeenkomst tussen minstens twee rechtspersonen met het oog op het opstellen en uitvoeren van een vijfjarenprogramma. Onder de leden is er minstens één als NGO erkend. Alle leden hebben een rechtsvorm zoals bepaald in artikel 10, 1° van de Wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische Internationale Samenwerking, en hebben ontwikkelingssamenwerking als belangrijk maatschappelijk doel. ";

  5. een 13° wordt ingevoegd dat luidt als volgt :

    " 13° "Wet Internationale Samenwerking" : de Wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische Internationale Samenwerking. ";

  6. een 14° wordt ingevoegd dat luidt als volgt :

    " 14° " meerjarenprogramma " : programma zoals bedoeld in artikel 10, 4° van de Wet Internationale Samenwerking. ".

    Art. 2. Artikel 3 van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt :

    " Art. 3. § 1. De NGO die erkend wenst te worden, dient op de datum van haar erkenningsaanvraag minstens te beantwoorden aan de criteria bepaald in artikel 10 van de Wet Internationale Samenwerking.

    § 2. Het meerjarenprogramma zoals bepaald in artikel 10, 4° van de Wet Internationale Samenwerking bevat de volgende elementen :

  7. Een beschrijving van de activiteiten van de NGO op basis van de analyse van haar identiteit, van de omgeving waarbinnen zij functioneert, en van haar zwakke en sterke punten als organisatie;

  8. Een beschrijving van haar visie inzake internationale samenwerking, haar langetermijndoelstellingen en haar strategie om deze doelstellingen te bereiken met inbegrip van de institutionele en organisatorische implicaties voor de NGO;

  9. Het financieel plan. Dit geeft een overzicht van alle financiële middelen die de NGO voor de duur van het meerjarenprogramma meent te kunnen inzetten voor de verwezenlijking van al haar doelstellingen. Het betreft hier zowel de eigen middelen van de NGO als de middelen afkomstig van private of publieke instanties. Deze middelen worden in het financieel plan apart vermeld volgens origine en type van activiteit.

    § 3. Autonoom zijn, zoals bedoeld in artikel 10, 5° van de Wet Internationale Samenwerking, betekent dat personeelsleden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking, of leden van het kabinet van de Minister geen beheersmandaat mogen bekleden binnen de NGO en dat relaties van de NGO met derden niet zijn toegestaan indien zij de eigen statutaire doelstellingen van de NGO ondergeschikt maken aan de belangen van deze derden.

    § 4. De continuïteit van haar werking kunnen verzekeren, zoals bedoeld in artikel 10, 6° van de Wet Internationale Samenwerking, betekent dat de NGO minstens beschikt over het equivalent van één voltijds medewerker, over uitgeruste lokalen, die alleen door haar gebruikt worden en waar tijdens de kantooruren een wachtdienst is, en over voldoende eigen middelen die voor meer dan de helft van Belgische publieke of private oorsprong zijn. "

    Art. 3. Artikel 4 van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt :

    " Art. 4. § 1. De erkenning geldt voor onbepaalde duur.

    § 2. Indien een NGO gedurende drie opeenvolgende jaren geen subsidies ontvangt op basis van dit besluit, ook niet via deelname aan een samenwerkingsverband, dan verliest deze NGO ambtshalve haar erkenning op de uiterste datum voor de indiening van de aanvraag voor subsidies.

    § 3. Tijdens de zes maanden die de datum voorzien in § 2 voorafgaan, kan de NGO door een vereenvoudigde procedure, bepaald door de Minister, om een verlenging van haar erkenning verzoeken.

    § 4. Tijdens de erkenningsperiode moet de NGO onafgebroken aan de criteria bepaald in artikel 3, § 1 beantwoorden. "

    Art. 4. Artikel 5 van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt :

    " Art. 5. § 1. De Minister kan een erkenning schorsen en intrekken indien de NGO niet meer aan de voorwaarden van erkenning voldoet, indien er ernstige tekortkomingen zijn bij de naleving van de bepalingen van dit besluit of indien zij de uitoefening van controle verhindert.

    § 2. Indien wordt vastgesteld dat een erkende NGO niet meer aan de voorwaarden van de erkenning voldoet, dat er ernstige tekortkomingen zijn bij de naleving van de bepalingen van dit besluit of dat de NGO de uitoefening van de controle verhindert, brengt de Minister de betrokken NGO per aangetekende en gemotiveerde brief op de hoogte van de vastgestelde inbreuken.

    § 3. De Minister kan van bij de aanvang of gedurende het administratief onderzoek over de vastgestelde inbreuken overgaan tot de opschorting van de uitkering van subsidies voor goedgekeurde activiteiten van de NGO, of elke beslissing over een nieuwe subsidieaanvraag van de NGO tijdelijk uitstellen. Indien de Minister overgaat tot deze voorlopige maatregel, wordt dit ofwel opgenomen in de brief vermeld in § 2, ofwel in een later aangetekende en gemotiveerde brief aan de NGO meegedeeld.

    § 4. De NGO beschikt over een termijn van zestig kalenderdagen, ingaande de dag na ontvangst van de aangetekende brief bedoeld in § 2, om haar standpunt aangaande de vastgestelde tekortkomingen in een bezwaarschrift gericht tot de Minister uiteen te zetten. De NGO heeft het recht om door de Minister of zijn gemachtigde gehoord te worden.

    Indien de vervaldag van de termijn van zestig kalenderdagen een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is, wordt de vervaldag verplaatst op de eerstvolgende werkdag.

    § 5. Indien de Minister na het verstrijken van de in § 4 bepaalde termijn vaststelt dat er geen gronden aanwezig zijn tot schorsing of intrekking van de erkenning, wordt dit in een aangetekende brief meegedeeld aan de NGO. Indien door de Minister toepassing werd gemaakt van een maatregel voorzien in § 3, wordt door de Minister gelijktijdig een einde gesteld aan deze voorlopige maatregel.

    § 6. Indien de Minister na het verstrijken van de in § 4 bepaalde termijn vaststelt dat er gronden aanwezig zijn tot schorsing van de erkenning, wordt dit in een aangetekende en gemotiveerde brief meegedeeld aan de NGO. In deze brief wordt de datum vermeld waarop de schorsing van de erkenning ingaat, en wordt tevens de termijn meegedeeld waarbinnen de betrokken NGO de vastgestelde...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT