Besluit van de Vlaamse Regering tot toekenning van strategische investerings- en opleidingssteun aan ondernemingen in het Vlaamse Gewest., de 22 février 2008

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.

Afdeling I. - Definities.

Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :

  1. decreet : het decreet van 31 januari 2003 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid;

  2. minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het economisch beleid;

  3. verordening regionale investeringssteun : verordening (EG) nr. 1628/2006 van de commissie van 24 oktober 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op nationale regionale investeringssteun en eventuele latere wijzigingen van deze verordening (PB L 302 van 1 november 2006, blz. 22-40);

  4. Agentschap Economie : intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid dat behoort tot het beleidsdomein EWI;

  5. onderneming : de onderneming, vermeld in artikel 3, 1°, van het decreet;

  6. kleine, middelgrote en grote ondernemingen : ondernemingen als vermeld in artikel 3, 2°, 3° en 4°, van het decreet;

  7. regionale steungebieden : de gebieden, vermeld in artikel 3, 7°, van het decreet;

  8. steun : de steun, vermeld in artikel 3, 5°, van het decreet;

  9. steunintensiteit : de intensiteit, vermeld in artikel 3, 6°, van het decreet;

  10. bevestigingsbrief : brief van het Agentschap Economie waarbij wordt bevestigd dat, onder voorbehoud van de uiteindelijke uitkomst van een gedetailleerd onderzoek, het project aan de vastgestelde voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor steun.

    Afdeling II. - Definitie van kleine, middelgrote en grote ondernemingen.

    Art. 2. De tewerkstelling, de jaaromzet en het balanstotaal van de onderneming, vermeld in artikel 3, 2° en 3°, van het decreet, worden berekend overeenkomstig de door de Europese Commissie vastgestelde definitie van kleine en middelgrote ondernemingen. Die definitie is opgenomen in bijlage I van Verordening (EG) nr. 364/2004 van de Commissie van 25 februari 2004 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie wat betreft uitbreiding van het toepassingsgebied tot steun voor onderzoek en ontwikkeling.

    De gegevens voor de berekening van de tewerkstelling, de jaaromzet en het balanstotaal worden vastgesteld op basis van een verklaring op erewoord van de onderneming en op basis van artikel 3 en 4.

    Als artikel 32, § 4, van toepassing is, worden de tewerkstelling, de jaaromzet en het balanstotaal van de patrimoniumvennootschap en de aanvragende onderneming samengeteld.

    Art. 3. De gegevens voor de berekening van de jaaromzet en het balanstotaal van de onderneming hebben betrekking op de referentieperiode.

    De referentieperiode is het boekjaar waarop de laatst bij de Nationale Bank van België neergelegde jaarrekening voor de datum van de steunaanvraag betrekking heeft en die beschikbaar is via een centrale databank.

    Om de omzet te berekenen wordt een boekjaar van meer of minder dan twaalf maanden herberekend tot een periode van twaalf maanden. Bij recent opgerichte ondernemingen waarvan de jaarrekening nog niet is afgesloten, steunt men op een financieel plan van het eerste productiejaar. Voor ondernemingen die geen jaarrekening moeten opmaken, is de referentieperiode de laatste aangifte bij de directe belastingen voor de datum van de steunaanvraag.

    Art. 4. De gegevens voor de berekening van de tewerkstelling van het aantal werkzame personen worden vastgesteld aan de hand van het aantal werknemers dat in de onderneming was tewerkgesteld in de referentieperiode. De referentieperiode is de periode van tewerkstelling gedurende de laatste vier kwartalen die de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid kan attesteren voor de datum van de steunaanvraag en die beschikbaar zijn via een centrale databank.

    Het bewijs van de tewerkstelling van havenarbeiders in ondernemingen die ressorteren onder de verschillende paritaire comités van de havens, wordt geleverd door attesten van de bevoegde werkgeversorganisaties in de verschillende havens. Voor de berekening van het aantal havenarbeiders wordt het aantal gepresteerde taken gedurende de referentieperiode gedeeld door het gemiddelde aantal gepresteerde taken tijdens die periode.

    Afdeling III. - Algemene voorwaarden.

    Art. 5. Er wordt geen steun verleend aan ondernemingen die niet voldoen aan de regelgeving die van toepassing is in het Vlaamse Gewest.

    De onderneming mag op de indieningdatum van de steunaanvraag geen achterstallige schulden bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid hebben en geen procedure op basis van Europees of nationaal recht lopen hebben waarbij een toegekende steun wordt teruggevorderd.

    Art. 6. Onverminderd artikel 4, 2, laatste alinea, van de verordening regionale investeringssteun gaat de termijn van vijf jaar, vermeld in artikel 7 van het decreet, in vanaf het beëindigen van de investeringen in geval het een investeringsproject of een gecombineerd project betreft.

    Art. 7. Er kan geen steun verleend worden aan ondernemingen als een administratieve overheid, als vermeld in artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, over een dominerende invloed beschikt. Er is een vermoeden van dominerende invloed als de onderneming voor 50 % of meer van het kapitaal of de stemrechten rechtstreeks of onrechtstreeks in handen is van de administratieve overheid.

    Dat vermoeden kan weerlegd worden als de onderneming kan aantonen dat de administratieve overheid, vermeld in het eerste lid, in werkelijkheid geen dominerende invloed uitoefent op het beleid van de onderneming. De minister neemt daarover een beslissing.

    Art. 8. Een onderneming kan maar om de drie jaar ofwel een strategisch opleidingsdossier, ofwel een strategisch investeringsdossier, ofwel een gecombineerd dossier indienen.

    HOOFDSTUK II. - Steun voor strategische opleidingsprojecten.

    Afdeling I. - Toepassingsgebied.

    Art. 9. Binnen de beschikbare begrotingskredieten kan steun worden verleend aan ondernemingen voor een strategisch opleidingsproject onder de voorwaarden, vermeld in het decreet en in dit besluit.

    Art. 10. Alleen ondernemingen die behoren tot de sectoren, vermeld in de bijlage bij dit besluit, komen voor steunverlening in aanmerking.

    De minister kan die bijlage aanpassen op basis van de beleidsprioriteiten en de Europese regelgeving.

    Afdeling II. - Start en beëindiging van het strategisch opleidingsproject.

    Art. 11. Het strategisch opleidingsproject start op zijn vroegst op de datum van de bevestigingsbrief en uiterlijk zes maanden na die datum.

    Het strategisch opleidingsproject heeft een duur van maximaal drie jaar, die loopt vanaf de datum van de bevestigingsbrief. De minister kan deze termijn op gemotiveerd verzoek verlengen.

    Het strategisch opleidingsproject start op de datum van de aanvang van de eerste opleiding.

    Art. 12. De steun vervalt volledig indien de onderneming start met de opleidingen voor de datum van de bevestigingsbrief.

    Afdeling III. - Steunintensiteit.

    Art. 13. De steun wordt toegekend in de vorm van een subsidie.

    Art. 14. De subsidie bedraagt minimaal 20 % en maximaal 25 % van de kosten die in aanmerking komen.

    Art. 15. De kosten die maximaal in aanmerking komen zijn die welke zijn opgenomen in artikel 23 van het decreet. De minister kan die kosten beperken.

    Art. 16. De minimale subsidiabele opleidingskosten bedragen 450.000 euro.

    Art. 17. § 1. De subsidie wordt geplafonneerd op 1 miljoen euro per aanvraag.

    § 2. Indien het gaat om een project van bijzonder belang voor de ontwikkeling van de regionale economie, kan de Vlaamse Regering, binnen de maximale Europese grenzen, afwijken van de in dit besluit opgenomen beperkingen.

    Afdeling IV. - Procedure.

    Onderafdeling I. - Algemeen.

    Art. 18. De ondernemingen moeten een aanvraag tot het verkrijgen van een subsidie indienen aan de hand van een formulier dat daarvoor ter beschikking wordt gesteld.

    Art. 19. De subsidieaanvraag wordt individueel getoetst aan ontvankelijkheids- en beoordelingscriteria.

    Onderafdeling II. - Ontvankelijkheidscriteria.

    Art. 20. § 1. De aanvraag tot toekenning van een subsidie is ontvankelijk als het dossier volledig is en als bij het aanvraagformulier een kwalitatief opleidingsplan is gevoegd.

    § 2. De minister kan de uitvoeringsvoorwaarden van de ontvankelijkheidscriteria, vermeld in § 1, bepalen.

    Art. 21. § 1. De aanvragende onderneming motiveert in het bijgevoegde opleidingsplan dat de aangevraagde steun een stimulerend effect heeft voor het opleidingsproject. Ze toont dat aan door :

  11. een toename van de omvang van het opleidingsproject of van haar activiteit als gevolg van de toekenning van de steun;

  12. een toename van de reikwijdte van het opleidingsproject of van haar activiteit als gevolg van de toekenning van de steun;

  13. een stijging van de totale uitgaven van de aanvragende onderneming voor het opleidingsproject als gevolg van de toekenning van de steun.

    § 2. Concreet wordt dat stimulerende effect bewezen door aan te tonen :

  14. welke opleidingen in elk geval zullen plaatsvinden;

  15. welke opleidingen de onderneming bereid is boven op de opleidingen, vermeld in 1°, te laten plaatsvinden.

    Onderafdeling III. - Beoordelingscriteria.

    Art. 22. § 1. De strategische waarde van de ontvankelijke subsidieaanvraag wordt getoetst aan de volgende criteria :

  16. bedrijfseconomische criteria die peilen naar de prestaties en de leefbaarheid van de aanvragende onderneming;

  17. sociale criteria die nagaan of de aanvragende onderneming haar sociaal- maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt;

  18. ecologische criteria die de inspanningen beoordelen die de aanvragende onderneming levert om een milieuzorgsysteem uit te bouwen.

    § 2. De minister bepaalt de inhoud en het gewicht van die criteria met het oog op de toekenning van een subsidie.

    Art. 23. De maximumscore die een onderneming op basis van de beoordelingscriteria kan behalen, bedraagt honderd punten. De score die de onderneming ten minste moet behalen, bedraagt vijftig punten.

    De behaalde score bepaalt het subsidiepercentage. Dit situeert zich in een vork tussen 20 % en 25 % en is rechtevenredig met de behaalde score.

    Onderafdeling IV. - Beslissingsbevoegdheid.

    Art. 24. § 1. De minister...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT