Wet tot wijziging van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering voor wat betreft de vervolging van bepaalde in het buitenland gepleegde misdrijven, de 7 mars 2012

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2. Artikel 10, 5°, van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering, gewijzigd bij de wet van 12 juli 1984, wordt aangevuld met de volgende leden :

" Indien de verdachte niet in België wordt gevonden, kan de vervolging, met inbegrip van het onderzoek, voor de misdrijven bedoeld in de artikelen 347bis, 393 tot 397 en 475 van het Strafwetboek en gepleegd tegen een persoon die op het moment van de feiten een Belgische onderdaan is, slechts plaatsgrijpen op vordering van de federale procureur of de procureur des Konings, die eventuele klachten beoordeelt.

Ingeval, met toepassing van het vorige lid, een klacht aanhangig is gemaakt bij de federale procureur of de procureur des Konings, vordert hij dat de onderzoeksrechter naar deze klacht een onderzoek instelt, behalve indien :

  1. de klacht kennelijk niet gegrond is; of

  2. de feiten bedoeld in de klacht niet overeenstemmen met een kwalificatie van de misdrijven bedoeld in de artikelen 347bis, 393 tot 397 en 475 van het Strafwetboek; of

  3. uit deze klacht geen ontvankelijke strafvordering kan volgen; of

  4. uit de concrete omstandigheden van de zaak blijkt dat deze zaak, in het belang van een goede rechtsbedeling en met eerbiediging van de internationale verplichtingen van België, aanhangig zou moeten worden gemaakt hetzij bij de internationale rechtscolleges, hetzij voor een rechtscollege van de plaats waar de feiten zijn gepleegd, hetzij voor een rechtscollege van de Staat waarvan de dader een onderdaan is of van de plaats waar hij kan worden gevonden, en dit voor zover dit rechtscollege de kenmerken van onafhankelijkheid, onpartijdigheid en billijkheid vertoont, zoals dat onder meer kan blijken uit de relevante internationale verbintenissen waardoor België en deze Staat gebonden zijn.

    Indien hij van oordeel is dat een of meer van de in het derde lid, 1°, 2° en 3°, bedoelde voorwaarden vervuld zijn, doet de federale procureur of de procureur-generaal voor de kamer van inbeschuldigingstelling vorderingen die beogen te beslissen, naargelang van het geval, dat er geen reden is tot vervolging of dat de strafvordering niet ontvankelijk is. Enkel de federale procureur of de procureur-generaal wordt gehoord.

    Indien de kamer van inbeschuldigingstelling vaststelt dat geen van de in het derde lid, 1°, 2° en 3°, bedoelde voorwaarden, vervuld zijn, wijst deze de territoriaal...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT