Besluit van de Vlaamse regering tot toekenning van steun aan kleine en middelgrote ondernemingen voor investeringen in het Vlaamse Gewest. (NOTA : raadpleging van vroegere versies vanaf 10-11-2003 en tekstbijwerking tot 29-06-2006), de 10 octobre 2003

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.

Afdeling I. - Definities.

Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :

  1. decreet : het decreet van 31 januari 2003 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid;

  2. minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het Economisch Beleid;

  3. administratie : de administratie Economie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;

  4. onderneming : de onderneming, bedoeld in artikel 3, 1°, van het decreet;

  5. kleine en middelgrote ondernemingen : ondernemingen zoals bedoeld in artikel 3, 2° en 3°, van het decreet;

  6. startende onderneming : een nieuw opgerichte onderneming die maximaal 5 jaar oud is op de indieningsdatum van de steunaanvraag. De voormelde termijn van 5 jaar begint te lopen vanaf de inschrijving in het handelsregister of bij de Kruispuntbank voor Ondernemingen. Als er geen inschrijving in het handelsregister of bij de Kruispuntbank voor Ondernemingen is, begint de termijn te lopen vanaf de eerste aansluiting bij het Rijksinstituut voor Sociale Verzekering van Zelfstandigen of bij een Sociale Verzekeringskas voor Zelfstandigen;

  7. steun : de steun, bedoeld in artikel 3, 5°, van het decreet;

  8. steunintensiteit : de intensiteit, bedoeld in artikel 3, 6°, van het decreet;

  9. regionale steungebieden : de gebieden, bedoeld in artikel 3, 7°, van het decreet;

  10. start van de investeringen : de datum van de eerste factuur;

  11. beëindiging van de investeringen : de datum van de laatste factuur;

  12. indieningsdatum van de steunaanvraag : de datum waarop de administratie de steunaanvraag ontvangt.

    Afdeling II. - Definitie van kleine en middelgrote ondernemingen.

    Art. 2. De tewerkstelling, de jaaromzet en het balanstotaal van de onderneming, vermeld in artikel 3, 2° en 3°, van het decreet, worden berekend overeenkomstig de door de Europese Commissie vastgestelde definitie van kleine en middelgrote ondernemingen in bijlage I van Verordening (EG) nr. 364/2004 van de Commissie van 25 februari 2004 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie wat betreft uitbreiding van het toepassingsgebied tot steun voor onderzoek en ontwikkeling. De gegevens voor de berekening van de tewerkstelling, de jaaromzet en het balanstotaal worden vastgesteld op basis van een verklaring op eer van de onderneming en op basis van artikel 3 en 4.

    Art. 3. De gegevens voor de berekening van de jaaromzet en het balanstotaal van de onderneming hebben betrekking op de referentieperiode. De referentieperiode is het boekjaar waarop de laatst bij de Nationale Bank van België neergelegde jaarrekening voor de datum van de steunaanvraag betrekking heeft en die beschikbaar is via een centrale databank. Om de omzet te berekenen, wordt een boekjaar van meer of minder dan twaalf maanden herberekend tot een periode van twaalf maanden. Bij recent opgerichte ondernemingen, waarvan de jaarrekening nog niet is afgesloten, steunt men op een financieel plan van het eerste productiejaar. Voor ondernemingen die geen jaarrekening moeten opmaken, is de referentieperiode het jaar van de laatste aangifte bij de directe belastingen voor de datum van de steunaanvraag.

    Art. 4. De gegevens voor de berekening van de tewerkstelling van het aantal werkzame personen worden vastgesteld aan de hand van het aantal werknemers dat in de onderneming was tewerkgesteld in de referentieperiode. Onder referentieperiode wordt verstaan de periode van tewerkstelling gedurende de laatste vier kwartalen die de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid kan attesteren, voor de datum van de steunaanvraag, en die beschikbaar zijn via een centrale databank.

    Afdeling III. - Algemene voorwaarden.

    Art. 5. Er is geen cumulering mogelijk van steun, verleend in het kader van dit besluit, met andere steun ongeacht de bron, de vorm en het doel van de steun met betrekking tot de investeringen van de steunaanvraag.

    Art. 6. Er wordt geen steun verleend aan ondernemingen die niet voldoen aan de regelgeving van toepassing in het Vlaamse Gewest.

    Art. 7. De termijn van 5 jaar, bedoeld in artikel 7 van het decreet, gaat in vanaf de beëindiging van de investeringen.

    Art. 8. De investeringen moeten overeenkomstig artikel 5 van het decreet starten na de indieningsdatum van de steunaanvraag en moeten binnen 3 jaar na de beslissing tot toekenning van de steun worden beëindigd.

    Art. 9. Er kan geen steun verleend worden aan ondernemingen waarvan 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten rechtstreeks of onrechtstreeks in handen is van een administratieve overheid zoals bepaald in artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.

    HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied.

    Art. 10. Er wordt steun verleend aan kleine en middelgrote ondernemingen voor investeringen in het Vlaamse Gewest onder de voorwaarden, vermeld in het decreet en in dit besluit.

    Art. 11. Enkel ondernemingen die behoren tot de sectoren, vermeld in de bijlage bij dit besluit, komen voor steunverlening in aanmerking.

    De minister kan deze bijlage aanpassen op basis van de beleidsprioriteiten en de Europese regelgeving.

    HOOFDSTUK III. - Steunintensiteit.

    Art. 12. De steun wordt toegekend in de vorm van een subsidie.

    Art. 13. § 1. De subsidie wordt berekend als een percentage van de subsidiabele investeringen. Dat zijn de investeringen die in aanmerking komen, verminderd met de afschrijvingsaftrek en de BTW.

    § 2. De afschrijvingsaftrek is gelijk aan 10 % van de som van de afschrijvingen van de laatste 3 bij de Nationale Bank neergelegde jaarrekeningen en die beschikbaar zijn via een centrale databank of van de laatste 3 afgesloten boekjaren voor de datum van de subsidieaanvraag als de onderneming geen jaarrekening moet opmaken.

    Voor ondernemingen die minder dan 3 boekjaren actief zijn, worden de afschrijvingen voor de jaren waarin de onderneming nog niet actief was, als 0 beschouwd.

    § 3. De materiële investeringen en de immateriële investeringen, bepaald in artikel 10, § 2, van het decreet, komen in aanmerking. Deze investeringen moeten geboekt worden op de volgende rubrieken van de jaarrekening :

  13. 21 immateriële vaste activa;

  14. 22 terreinen en gebouwen;

  15. 23 installaties, machines en uitrusting;

  16. 24 rollend materieel;

  17. 25 vaste activa in leasing of op grond van een soortgelijk recht;

  18. 26 andere materiële vaste activa;

  19. 27 vaste activa in aanbouw en vooruitbetalingen.

    § 4. Deze investeringen kunnen ook uitgevoerd worden door een patrimoniumvennootschap, die behoort tot dezelfde groep als de aanvragende onderneming. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder patrimoniumvennootschap verstaan een onderneming die onder meer, maar niet uitsluitend tot doel heeft de activa te beheren die gebruikt worden door de aanvragende onderneming. Beide vennootschappen behoren tot dezelfde groep in één van volgende gevallen :

    1. de patrimoniumvennootschap participeert voor ten minste 25 % in de aanvragende vennootschap;

    2. de aanvragende vennootschap participeert voor ten minste 25 % in de patrimoniumvennootschap;

    3. in beide vennootschappen participeren voor ten minste 25 % dezelfde natuurlijke of rechtspersonen.

    § 5. Deze investeringen komen in aanmerking, onverminderd de bijzondere Europese regelgeving betreffende de verlening van staatssteun in specifieke sectoren.

    Voor de rubriek rollend materieel komt voor het goederenvervoer over de weg voor derden enkel getrokken materieel dat bestemd is voor gecombineerd vervoer in aanmerking.

    Art. 14. § 1. De subsidiabele investeringen bedragen minstens 25.000 euro en minstens 12.500 euro voor startende ondernemingen.

    Art. 15. De subsidie bedraagt voor kleine ondernemingen maximaal 15 % en voor middelgrote ondernemingen maximaal 7,5 %.

    Voor investeringen in de regionale steungebieden bedraagt de subsidie maximaal 24 % in zone A en maximaal 31 % in zone B.

    Deze steunpercentages gelden onder voorbehoud van de toepassing van de bijzondere Europese regelgeving betreffende de verlening van staatssteun in specifieke sectoren.

    HOOFDSTUK IV. - Procedure.

    Afdeling I. - Subsidieaanvragen met een subsidiabel investeringsbedrag tot en met 8.000.000 euro.

    Art. 16. Voor subsidieaanvragen met een subsidiabel investeringsbedrag tot en met 8.000.000 euro wordt de subsidie toegekend volgens een wedstrijdformule, waarbij de minister na een oproep een vooraf bepaalde subsidie-enveloppe verdeelt over de best gerangschikte subsidieaanvragen, tot uitputting van het budget.

    (De minister bepaalt per oproep het subsidiepercentage. Dat subsidiepercentage is beperkt tot de in artikel 15 vastgestelde maxima.) Inwerkingtreding : 01-01-2005>

    Art. 17. § 1. De minister kan beslissen om maximaal (vier) oproepen per jaar te organiseren.

    § 2. De minister bepaalt de regeling van de procedure.

    Hij bepaalt per oproep de termijn voor de indiening en de behandeling van de subsidieaanvragen.

    § 3. De oproep dient voorafgaandelijk voor advies aan de Inspectie van Financiën voorgelegd te worden en het akkoord te verwerven van de Vlaamse minister bevoegd voor de begroting.

    Art. 18. § 1. De subsidieaanvragen worden individueel getoetst aan een aantal criteria.

    § 2. De criteria worden genormaliseerd door middel van een gemiddelde en een standaardafwijking.

    De gehanteerde formule is : ln = (li - M)/D waarbij :

  20. ln = genormaliseerde waarde van een criterium;

  21. li = te normaliseren waarde van een criterium;

  22. N = aantal waarden van de groep;

    Aan het verkregen resultaat per criterium wordt een gewicht gekoppeld door middel van een wegingscoëfficiënt. De samentelling van de genormaliseerde en gewogen criteria levert de totaalscore op.

    Art. 19. § 1. De volgende criteria komen in aanmerking bij de beoordeling van de subsidieaanvraag :

  23. beleidscriteria :

    1. (...);

    2. duurzaam ondernemen;

    3. innovatie;

    4. gebruik van de informatie- en communicatietechnologie;

    5. leeftijd van de onderneming;

    6. tewerkstelling;

  24. bedrijfseconomische criteria :

    1. percentage van de autofinanciering ten opzichte van het bedrag van de in aanmerking komende investeringen;

    2. economische leefbaarheid van de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT