25 FEBRUARI 2008. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 april 1965 betreffende het statuut der wetenschappelijke instellingen van de Staat

VERSLAG AAN DE KONING

Sire,

Onderhavig ontwerp van besluit dat ik de eer heb aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, sluit aan bij de wens van de huidige Regering om België op federaal niveau te voorzien van een modern en efficiënt overheidsapparaat.

Een manier om die doelstelling te realiseren bestaat erin de meeste zorg aan de modernisering en vereenvoudiging van de bestaande regelgeving te besteden.

  1. Het is in die optiek dat de Regering het koninklijk besluit van 20 april 1965 betreffende het statuut der wetenschappelijke instellingen van de Staat wenste te herzien.

    Sinds dit besluit is genomen is het niet erg fundamenteel gewijzigd, maar zien de wetenschappelijke instellingen er ondertussen op institutioneel en bestuurlijk vlak wel grondig anders uit, vooral sinds de inwerkingtreding van de bijzondere wet van 16 juli 1993 waarbij de bevoegdheid voor het wetenschappelijk onderzoek verdeeld werd over de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten.

    De federale overheid is bevoegd gebleven voor de meeste wetenschappelijke instellingen waarvan de lijst werd vastgelegd in een koninklijk besluit van 30 oktober 1996 dat, als gevolg van het bijzondere wet 13 juli 2001, overigens grondig werd herzien.

  2. Het leek noodzakelijk om in de allereerste plaats iets te doen aan de begripsverwarring tussen « wetenschappelijke instelling van de Staat » en « federale wetenschappelijke instelling ». Met deze laatste worden soms, maar niet altijd, de instellingen bedoeld die onder het Departement van Wetenschapsbeleid thuishoren.

    Daarom wordt zowel het opschrift als het hele dispositief waar dat noodzakelijk bleek te zijn gewijzigd en voortaan nog alleen gesproken van « federale wetenschappelijke instelling » : dat is wat artikel 1 van het ontwerp beoogt.

    Als logisch gevolg wordt in artikel 18 van het ontwerp een algemene bepaling opgenomen waarbij dezelfde terminologie verplicht moet worden gebruikt in ieder besluit of reglement waarin ernaar wordt verwezen om zo deze standaardisering goed te doen uitkomen.

    Hetzelfde had men voor ogen met de enigszins uit de tijd zijnde benaming van « Instellingshoofd ». Voortaan spreekt men namelijk van « Algemeen directeur van de instelling » omdat hiervan al sprake was in het koninklijk besluit van 22 januari 2003 waarmee de managementfuncties in de wetenschappelijke instellingen werden opgericht.

  3. Artikel 2 herschrijft artikel 1 van het statuut met het doel de basisopdrachten van de instellingen aan te passen aan niet alleen de ontwikkelingen van kunst, wetenschap en techniek, maar ook aan hun nieuw institutioneel kader. De voorgestelde tekst legt er niettemin de nadruk op dat de instellingen in kwestie ten dienste blijven staan van de volledige Belgische wetenschappelijke gemeenschap, ongeacht of het nu musea, onderzoeksinstituten of gemengde instellingen zijn.

  4. Artikel 3 is een aanvulling op artikel 2 van de tekst met daarin de definities die noodzakelijk zijn om het te kunnen begrijpen en te doen sporen met de Copernicushervorming van het federale overheidsapparaat.

  5. Artikel 4 van het ontwerp houdt rekening met de bestuurlijke ontwikkelingen binnen de instellingen sinds de hervorming van de instellingen van 1989.

    Het statuut deelde de instellingen oorspronkelijk in drie niveaus in. Er is niet alleen het feit dat deze laatste term dubbelzinnig is aangezien de ambtenaren zelf in hiërarchische niveaus zijn ingedeeld, maar ook dat er allang geen instellingen van het derde niveau meer bestaan. Het is zo dat mocht de Regering aan Uw Majesteit bijgevolg voorstellen een nieuwe wetenschappelijke instelling op te richten, ze in het licht van de technisch moderne eisen die op bestuurlijk en financieel vlak worden gesteld niet meer van deze voortaan te enge structuur zou kunnen uitgaan om een instelling in staat te stellen behoorlijk te functioneren.

    Om de bestaande situatie in de vijftien federale wetenschappelijke instellingen te ondervangen, is in de tekst dus nog slechts sprake van « twee categorieën ».

  6. Artikel 5 herschrijft artikel 4 van het statuut volledig om er zeker van te zijn dat de basisorganen worden ingesteld die bestaan in iedere instelling, namelijk een wetenschappelijke raad, een directieraad en een jury.

  7. Artikel 6 voegt in het huidige statuut een artikel 4bis in om ondubbelzinnig te procedure te omschrijven die moet worden gevolgd bij het opstellen van de organigrammen in de instellingen van de twee categorieën.

  8. Artikel 7 brengt wijzigingen aan in artikel 5 van de tekst om, naargelang van wat zij nodig heeft, iedere instelling de mogelijkheid te bieden over de verschillende mogelijke personeelscategorieën te beschikken. Hierin wordt bepaald wie van de ministers - van Ambtenarenzaken of van Wetenschapsbeleid - bevoegd is om de statuten van deze personeelsleden vast te stellen.

  9. De artikelen 8 en 9 stellen de managementfunctie van algemeen directeur in en leggen er de statutaire modaliteiten van vast alsmede de bevoegdheden van deze laatste binnen de instelling en in zijn relaties met de overheden.

  10. Artikel 10 van het ontwerp richt de nieuwe leidinggevende of ondersteunende functies op die in iedere instelling naargelang van haar specifieke behoeften kunnen bestaan en legt er de statutaire modaliteiten van vast.

  11. Artikel 11 omschrijft achtereenvolgens de bevoegdheden die kunnen worden toevertrouwd aan ieder van de functies die volgens voorgaand artikel kunnen worden opgericht alsmede hun hiërarchische relatie met de algemeen directeur van de instelling.

  12. Artikel 12 herschrijft volledig artikel 7 van het statuut dat op de wetenschappelijke raad betrekking heeft.

    De ervaring heeft genoeg geleerd dat de huidige tekst op heel wat belangrijke punten tekortschiet voor een juiste aanwijzing en de vervanging van de ontslag nemende of verhinderde leden, hun taalkundige verdeling alsmede wat betreft de manier waarop de Voorzitter en de Ondervoorzitter worden aangewezen. Zowel in de instellingen van de eerste als in die van de tweede categorie is dit alles voortaan geregeld.

    De opdrachten van sommige instellingen zijn tegelijkertijd heel uiteenlopend of heel gespecialiseerd. Daarom biedt de voorgestelde tekst de Raad de mogelijkheid zich, wanneer dat nodig mocht zijn, te omringen met een of meer gespecialiseerde comités, maar waarvan het bestaan gekoppeld is aan het mandaat van de Raad zelf.

  13. Artikel 13 past de huidige tekst aan van artikel 7bis dat betrekking heeft op de directieraad. In de nieuwe versie wordt rekening gehouden met de oprichting van de nieuwe leidinggevende en ondersteunende functies en worden de opdrachten van het orgaan aangepast aan de Copernicus-hervorming van het overheidsapparaat, ongeacht andere specifieke bevoegdheden die het later zou kunnen krijgen.

  14. De artikelen 14 tot 16 heffen bepalingen op die vandaag achterhaald zijn.

  15. In artikel 10 wordt door artikel 17 de terminologie aangepast zoals die logisch voortvloeit uit punt 1.

  16. Artikel 19 deelt de instellingen, die op dit ogenblik in niveaus zijn ingedeeld, in categorieën in.

  17. Artikel 20 maakt een ononderbroken wetenschappelijke openbare dienstverlening mogelijk. Iedere instelling behoudt haar bestuurlijke structuur op de datum van bekendmaking van het ontwerp van besluit tot de instelling over een...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT