16 MEI 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 31 december 1930 omtrent de handel in slaap- en verdovende middelen alsmede van het koninklijk besluit van 22 januari 1998 tot reglementering van sommige psychotrope stoffen, teneinde daarin bepalingen in te voegen met betrekking tot risicobeperking en therapeutisch advies, en tot wijziging van het koninklijk besluit van 26 oktober 1993 houdende maatregelen om te voorkomen dat bepaalde stoffen worden misbruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen

VERSLAG AAN DE KONING

Preambule

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State, dat op 4 april 2003 is gegeven, heeft de regering alle voorgestelde formele wijzigingen doorgevoerd.

De regering heeft nota ervan genomen dat haar aandacht is gevestigd op het gegeven dat het moeilijk bleek te zijn de rol van de case-manager justitie nauwkeurig te omschrijven en bijgevolg na te gaan of zijn opdrachten strikt deel uitmaken van de federale bevoegdheden. De regering is van oordeel dat de case-manager justitie, die ressorteert onder het gezag van de procureur des Konings, laatstgenoemde, de onderzoeksrechter of de feitenrechter bijstaat ingeval de magistraat, in het kader van de vervolging of van de strafrechtspleging, van oordeel is dat een therapeutisch advies zou kunnen worden verleend teneinde een beter inzicht te krijgen in zijn taak met betrekking tot vervolging of berechting.

Er moet overigens worden onderstreept dat de opdrachten van de case-manager justitie omschreven zijn in het koninklijk besluit, in de nieuwe artikelen 26bis (8°), 26ter, 26quater, 26quinquies, 26sexies, 40bis (8°), 40ter, 40quater, 40quinquies en 40sexies. Daaruit blijkt dat de case-manager justitie uitsluitend onder de federale bevoegdheid valt en niet onder de persoonsgebonden aangelegenheden zoals bedoeld in artikel 5, § 1, II, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

De regering wenst tevens te onderstrepen dat het beginsel van het bestaan van de case-manager volksgezondheid is opgenomen in het koninklijk besluit, teneinde het belang van de volksgezondheid in het kader van het nieuwe drugsbeleid duidelijk te benadrukken. Ter zake bestaat thans een pilootproject dat tijdens de volgende legislatuur zal worden geëvalueerd.

Er is tevens rekening gehouden met de opmerking van de Raad van State inzake het wettelijke kader van het optreden van de therapeutische adviseur, aangezien de wettelijke grondslag daartoe aan de tekst is toegevoegd door middel van een verwijzing naar artikel 43 van het Wetboek van strafvordering (« De procureur des Konings doet zich zo nodig vergezellen van een of twee personen die wegens hun kunde of beroep bekwaam geacht worden om de aard en de omstandigheden van de misdaad of het wanbedrijf te beoordelen. »).

Ook de inhoud van de werkzaamheden van de therapeutische adviseur is omschreven in het Verslag aan de Koning, conform de wens van de Raad van State.

Ten slotte heeft de Raad van State de aandacht gevestigd op twee concepten die de Raad niet in overeenstemming kon brengen, met betrekking tot het begrip problematisch gebruik. Het gaat eigenlijk op twee onderscheiden concepten die een andere doelstelling hebben.

In de eerste plaats wordt het begrip behandeld bedoeld in de artikelen 26bis, 5°, en 40bis, 5° : het gaat om het begrip dat de politieambtenaren hanteren teneinde al dan niet een proces-verbaal op te maken. Teneinde rekening te houden met het advies van de Raad van State is het begrip nog verder verfijnd, zodat enkel een proces-verbaal wordt opgemaakt als de betrokkene wegens zijn gedrag een gevaar blijkt te zijn voor de maatschappij of voor zichzelf, bovenop de testbatterij waarin reeds is voorzien.

In de tweede plaats gaat aandacht uit naar het begrip bedoeld in de artikelen 26quater, 26quinquies, 40quater en 40quinquies : het gaat om het begrip aangewend door de magistraten (procureur, onderzoeksrechter, feitenrechter) teneinde te bepalen of het (al dan niet) nuttig is een therapeutisch advies te vragen. De regering is bijgevolg van oordeel dat dit koninklijk besluit niet moet worden aangepast aan deze opmerking.

Sire,

Op 5 juni 1997 heeft de parlementaire werkgroep drugs verslag uitgebracht in de Kamer (Gedr. St., Kamer, 1996-1997, 1062/1 tot 1062/3). De parlementaire werkgroep drugs, samengesteld uit vertegenwoordigers van verschillende bestaande commissies en begeleid door deskundigen, heeft hoorzittingen gehouden over de verschillende aspecten van de drugproblematiek en aanbevelingen gedaan aan de regering.

De aanbevelingen van de parlementaire werkgroep hebben geleid tot een motie van de Kamer (Gedr. St., Kamer, 1996-1997, nr. 1062/4). De Kamer vroeg de regering onder andere een Cel Drugbeleid op te richten en regelmatig verslag uit te brengen over de verwezenlijking van haar aanbevelingen.

In het regeerakkoord van 7 juli 1999 met als opschrift « De brug naar de eenentwintigste eeuw » is het volgende bepaald : « de regering zal binnen de zes maand na haar aantreden aan het Parlement een evaluatierapport voorleggen inzake het huidig drugbeleid. In dit rapport zullen o.m. de gemeenschappelijke richtlijn van de voormalige minister van Justitie over het vervolgingsbeleid inzake bezit en detailhandel van illegale verdovende middelen, het rapport van de parlementaire werkgroep belast met het bestuderen van de drugsproblematiek, alsmede de ervaringen in andere landen worden geëvalueerd. Op basis van de resultaten van dit rapport zal de Regering in samenspraak met het Parlement een coherent drugbeleid uitwerken. »

Op 31 mei 2000 heeft de regering het Federaal Veiligheids- en Detentieplan goedgekeurd. Daarin werd tevens een specifieke globale nota inzake de drugsproblematiek aangekondigd.

De regering heeft deze nota met als opschrift « Beleidsnota van de federale regering in verband met de drugproblematiek » op 19 januari 2001 goedgekeurd. Zij is gestoeld op :

- het verslag en de aanbevelingen van de parlementaire werkgroep Drugs van 1997;

- het universiteitsrapport « Het Belgisch Drugbeleid anno 2000 : een stand van zaken » van de professoren B. De Ruyver (Universiteit Gent) en J. Casselman (Katholieke Universiteit Leuven);

- het verslag van de werkgroep inzake het drugsbeleid gevoerd in de buurlanden en door enkele internationale organisaties.

In de Beleidsnota van de federale regering in verband met de drugproblematiek is het volgende nader bepaald : « De federale regering bevestigt dat het drugmisbruik een volksgezondheidsprobleem is. Deze beleidsnota past in een normaliseringsbeleid, gericht op rationele risicobeheersing. Het beleid van de federale regering zal zowel inwerken op het aanbod als op de vraag.

Belangrijkste doelen zijn :

* een daling van het aantal afhankelijke burgers;

* een daling van de fysische en psychosociale problemen die drugmisbruik kunnen veroorzaken;

* een daling van de negatieve gevolgen van het drugverschijnsel voor de samenleving (waaronder de maatschappelijke overlast).

Deze doelen worden nagestreefd via een beleid dat is gegrond op drie pijlers :

* preventie voor de niet-gebruik(st)ers en de niet-problematische gebruik(st)ers;

* zorgverlening, risicobeperking en (her)integratie voor de problematische gebruik(st)ers; en

* repressie voor de producenten en de handelaars.

Het verdient aanbeveling problematisch druggebruik aan te pakken door een aanbod van hulpverlening gericht op herintegratie, veeleer dan de druggebruik(st)er extra te laten lijden door hem/haar te straffen. Is voorkomen niet beter dan genezen? De federale regering pleit dan ook voor een doeltreffend preventiebeleid.

Verder zijn er een aantal wetgevende initiatieven noodzakelijk die het mogelijk maken om de georganiseerde misdaad efficiënter aan te pakken. Repressie blijft hier het sleutelwoord. »

Overigens gelden gelijktijdig de volgende stellingen : « De strafrechtelijke interventie is ten aanzien van de druggebruik(st)er steeds het ultimum remedium » en « Vermeden moet worden dat druggebruik(st)ers die geen misdrijf hebben gepleegd in de gevangenis terechtkomen. »

Het ontwerp van besluit dat wij Uwe Majesteit ter ondertekening voorleggen levert een bijdrage tot het nieuwe beleid inzake drugs zoals omschreven in de Beleidsnota van de federale regering in verband met de drugproblematiek (punt 4.5.), met inachtneming van voornoemde beginselen.

Dit ontwerp van besluit moet worden beschouwd als een onderdeel van een samenhangend geheel dat voor het overige bestaat uit de wetten van 4 april en 3 mei 2003 en uit een circulaire.

Dit geheel betekent een fundamentele wijziging van het beleid inzake drugs. Het is gegrond op drie beginselen :

  1. Het strafrechtelijk optreden is ten aanzien van de druggebruik(st)er steeds het ultimum remedium. Buiten specifieke risicosituaties, zoals sturen onder invloed en het veroorzaken van maatschappelijke overlast, is druggebruik op zich geen reden voor repressief optreden.

  2. In het kader van het strafrechtelijk optreden wordt rekening gehouden met de individuele toestand van de betrokkene. De meest problematische druggebruik(st)ers die in contact komen met politie of justitie worden georiënteerd naar structuren die hulp verlenen.

  3. Middelenafhankelijkheid is geen reden om crimineel gedrag te verschonen.

    Derhalve zijn de wetten van 4 april 2003 en 3 mei 2003, het ontwerp van besluit en de circulaire onlosmakelijk verbonden, want zij zijn noodzakelijk voor en complementair aan de verwezenlijking van het nieuwe strafbeleid en het nieuwe beleid inzake volksgezondheid.

    Krachtens de wetten van 4 april 2003 en 3 mei 2003 tot wijziging van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen worden aangewend voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, wordt een nieuwe en lichtere soort van straf ingevoegd en wordt aan de Koning de mogelijkheid geboden een onderscheid te maken tussen drugs, inzonderheid om vervolging wegens louter niet-problematisch bezit van cannabis met het oog op eigen gebruik anders te kunnen aanpakken.

    Voorts is bepaald dat het gebruik van verdovende middelen in groep niet langer wordt gestraft, maar wordt daarentegen bijzondere aandacht besteed aan de bescherming van minderjarigen. Hoewel de bepalingen inzake de bescherming van minderjarigen zijn versterkt, blijft de jeugdrechtbank bevoegd voor misdrijven gepleegd door minderjarigen, overeenkomstig artikel...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT