Besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap tot vastlegging van het administratief en geldelijk statuut van het personeel van het 'Belgisches Rundfunk- und Fernsehzentrum der Deutschsprachigen Gemeinschaft' (Belgisch Radio- en Televisiecentrum van de Duitstalige Gemeenschap). - (NOTA : Raadpleging van vroegere..., de 10 mars 1999

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.

Artikel 1. § 1. De hoedanigheid van ambtenaar wordt toegekend aan elke persoon die in vast dienstverband benoemd is bij het "Belgisches Rundfunk- und Fernsehzentrum der Deutschsprachigen Gemeinschaft" (Belgisch Radio -en Televisiecentrum van de Duitstalige Gemeenschap), hierna BRF genoemd.

§ 2. De ambtenaar bevindt zich in een statutaire toestand. Hieraan kan slechts een einde gemaakt worden in de bij dit besluit bepaalde gevallen.

§ 3. Niemand kan tot ambtenaar benoemd worden, indien hij niet aan volgende toelaatbaarheidsvereisten voldoet :

  1. Belg zijn, wanneer het uit te oefenen ambt een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming aan de uitoefening van territoriale bevoegdheden met zich brengt, waarvan de uitoefening opdrachten omvat strekkende tot de inachtneming van de algemene belangen van de Staat, van de Gemeenschap of van het Gewest beogen, of, in de overige gevallen, Belg zijn of burger van de Europese Unie;

  2. van een gedrag zijn dat overeenstemt met de eisen van het ambt;

  3. de burgerlijke en politieke rechten genieten;

  4. aan de dienstplichtwetten voldoen;

  5. de voor het uit te oefenen ambt vereiste lichamelijke geschiktheid bezitten. De controle van de vereiste lichamelijke geschiktheid wordt uitgeoefend door de gezondheidsdienst van het BRF.

    § 4. De hoedanigheid van ambtenaar wordt bekrachtigd door de eedaflegging. De eed wordt binnen twee maanden na de benoeming afgelegd in de termen bepaald bij artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831.

    Art. 2. § 1. Onverminderd de bepalingen van § 2 worden de personeelsbehoeften uitsluitend gedekt door ambtenaren die aan de bepalingen van dit besluit zijn onderworpen.

    § 2. Het BRF kan contractueel personeel aanstellen

    1. om aan uitzonderlijke en tijdelijke personeelsbehoeften te voldoen, hetzij voor in de tijd beperkte acties hetzij voor een buitengewone toename van het werk;

    2. om personeelsleden te vervangen tijdens bepaalde periodes van totale of deeltijdse afwezigheid;

    3. om bijkomende of specifieke opdrachten te vervullen die door de Raad van Bestuur vastgelegd worden.

      Onder contractueel personeel van de categorie 1 verstaat men hetgeen dat het BRF op basis van een arbeidsovereenkomst aanstelt om ambten uit te oefenen die tot de bevoegdheid van de statutaire ambtenaren behoren. Onder contractueel personeel van de categorie 2 verstaat men hetgeen dat het BRF krachtens een arbeidsovereenkomst aanstelt om ambten uit te oefenen die niet tot de bevoegdheid van de statutaire ambtenaren behoren en die door de Raad van Bestuur vastgelegd worden.

      § 3. De aanstelling van contractueel personeel om een activiteit uit te oefenen die onder de bevoegdheid van het statutaire personeel valt, mag nooit een termijn van vierentwintig maanden overschrijden. Tijdens een overgangsperiode van 3 jaar, lopend vanaf 1 januari van het jaar volgend op de inwerkingtreding van dit besluit, mag echter de aanstelling van die categorie contractueel personeel 36 maanden duren.

      Het BRF moet binnen de 24 maanden tijdelijke bezetting van een in zijn permanente personeelsformatie vacante betrekking een reserve van geslaagden hebben samengesteld.

      De Raad van Bestuur van het BRF heeft de mogelijkheid om in de vacature niet te voorzien, indien hij zijn beslissing met redenen omkleedt. Na afloop van de termijn bedoeld in het eerste lid mag geen nieuwe aanstelling van contractueel personeel van de categorie 1 plaatsvinden om een vacante betrekking van de permanente personeelformatie uit te oefenen, behalve in de volgende gevallen

    4. een wettelijke of reglementaire bepaling belemmert de samenstelling van een reserve of maakt de samenstelling van die reserve binnen de in lid 2 bedoelde termijn onmogelijk;

    5. de samengestelde reserve van geslaagden telt niet genoeg geslaagden om definitief in alle vacante betrekkingen te voorzien;

    6. de geslaagden van de reserve kunnen wegens een wettelijke verhindering niet in dienst treden.

      Het bestaan van een reserve van geslaagden, samengesteld overeenkomstig de voorafgaande bepalingen, verplicht het BRF ertoe van de contractuele personeelsleden afstand te doen die een definitieve betrekking bekleden, ofwel na afloop van hun aanstellingsperiode, ofwel na afloop van de opzeggingstermijn, indien de wetgeving erin voorziet.

      § 4. Bij de aanstelling van contractueel personeel van de categorie 1 wordt de prioriteit gegeven aan de personen die geslaagd zijn voor examens georganiseerd door het BRF en die in de reserves opgenomen zijn.

      Voorliggend besluit is niet van toepassing op de overeenkomsten die het BRF met kunstenaars sluit voor de behoeften van de programma's.

      Art. 3. § 1. Volgende hoofdstukken, afdelingen en artikels zijn op de stagiairs toepasselijk hoofdstuk II, hoofdstuk III, hoofdstuk IV, hoofdstuk VI, hoofdstuk VII, hoofdstuk VIII, hoofdstuk IX, hoofdstuk X, hoofdstuk XIII, hoofdstuk XVII, hoofdstuk XVIII.

      § 2. Onverminderd de wetgeving inzake arbeidsovereenkomsten hebben de contractuele personeelsleden van het BRF recht op de weddeschalen, de gewaarborgde minimumwedde, de haard- of standplaatstoelage, het vakantiegeld, de eindejaarspremie en de andere vergoedingen en toelagen onder dezelfde voorwaarden als de ambtenaren die hetzelfde of een gelijkwaardig ambt uitoefenen.

      Art. 4. § 1. Het BRF beschikt over een Directieraad. De Directieraad bestaat uit de directeur, de hoofdredacteur of het redactiehoofd, het hoofd van de musicale redactie, de chef-technicus alsmede uit het hoofd van de personeelsdienst. De directeur treedt als voorzitter op. Wanneer hij afwezig is kan hij zich laten vertegenwoordigen door een ander lid van de directieraad voor de uitoefening van het voorzitterschap.

      § 2. De directieraad is ermee belast de uitwisseling van informatie tussen de diensten van het BRF en een gecoördineerd functioneren van het BRF te vergemakkelijken. Hij brengt een advies uit vóór alle algemene maatregelen tot uitvoering van het statuut van de ambtenaren van het BRF. Uit eigen beweging kan hij aan de Raad van Bestuur een advies over een probleem van algemeen bestuur uitbrengen. Bovendien oefent hij de bevoegdheden uit waarin dit statuut of andere reglementaire teksten voorzien.

      § 3. Elke individuele beslissing betreffende een personeelslid van het BRF wordt bij geheime stemming genomen.

      In het kader van dit statuut stelt de Directieraad een huishoudelijk reglement op; daarin bepaalt hij ten minste de frequentie van de vergaderingen, het vereiste aanwezigheidsquorum en de meerderheid vereist voor de geldigheid van zijn beslissingen. Het huishoudelijk reglement wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

      HOOFDSTUK II. - Rechten, plichten, en onverenigbaarheden.

      Art. 5. De ambtenaren hebben het recht op vrijheid van meningsuiting ten aanzien van de feiten waarvan zij kennis hebben uit hoofde van hun ambt.

      Het is hun enkel verboden feiten bekend te maken die betrekking hebben op 's lands veiligheid, de bescherming van de openbare orde, de financiële belangen van de overheid, het voorkomen en het bestraffen van strafbare feiten, het medisch geheim, de rechten en de vrijheden van de burger, het recht op eerbied voor het privé-leven, dit verbod geldt bovendien voor feiten die betrekking hebben op de voorbereiding van beslissingen.

      De bepalingen van de voorgaande leden gelden eveneens voor ambtenaren die hun ambt hebben neergelegd.

      Art. 6. § 1. Bij de uitoefening van hun ambt moeten de ambtenaren discreet zijn. Het is hen nl. verboden aan buitenstaanders de teksten van de uitzendingen zonder de voorafgaande toestemming van de directeur mede te delen.

      § 2. De ambtenaren die toegang tot de zender hebben, moeten bovendien de bepalingen van de bijlage 5 naleven.

      Art. 7. De ambtenaren hebben recht op inlichtingen en op voortgezette opleiding, wat alle aspecten betreft die nuttig zijn voor de ambtsuitoefening. De voortgezette opleiding moet hun aangeboden worden, indien de bevorderingsvereisten uitdrukkelijk erin voorzien of wanneer zij deel uitmaakt van de evaluatiecriteria.

      Tijdens de periodes van afwezigheid die gerechtvaardigd worden door deelname aan activiteiten m.b.t de voortgezette opleiding behoudt de ambtenaar zijn wedde en zijn aanspraken op bevordering. Deze afwezigheidsperiodes worden meegerekend in de administratieve anciënniteit en in de geldelijke anciënniteit.

      Art. 8. Elke ambtenaar heeft het recht zijn persoonlijk dossier te raadplegen.

      Art. 9. § 1. De ambtenaren oefenen hun ambt op loyale en integere wijze uit. Zij ressorteren onder het gezag van hun hiërarchische meerderen die verantwoordelijk zijn voor hun bevelen. De ambtenaren dienen o.a.

  6. ervoor te zorgen dat de handelingen die zij tijdens hun ambtsuitoefening zullen verrichten de van kracht zijnde wetten en reglementeringen, de dienstaanwijzingen van de overheid waartoe zij behoren, alsmede de grondbeginsels van billijkheid en doeltreffendheid naleven;

  7. hun raden, adviezen, opties en verslagen op basis van een nauwgezette, volledige en praktische uitlegging van de feiten op te stellen;

  8. zorgvuldig, plichtsbewust en met inachtneming van de dienstaanwijzingen van de overheid waartoe zij behoren, de beslissingen uit te voeren en de programma's te verwezenlijken.

    § 2. De ambtenaren oefenen hun ambt uit met openheid en zonder enige discriminatie t.o.v de gebruikers van hun dienst. Een feit met persoonlijk karakter dat zij bij deze gebruikers hebben waargenomen, mogen ze niet onthullen, behalve bij de ertoe gemachtigde personen.

    Art. 10. § 1. Ook buiten de dienst zorgen de ambtenaren ervoor elke handelwijze te vermijden die het vertrouwen van het publiek in hun dienst kan aantasten.

    § 2. Zelfs buiten de dienst mogen de ambtenaren rechtstreeks of bij tussenpersoon geen giften, beloningen of enig voordeel vragen, eisen of aannemen in verband met hun werkzaamheden.

    § 3. De ambtenaren moeten zich op de hoogte houden van de ontwikkeling van de technieken, regelingen en onderzoekingen in de materies waarmee ze beroepshalve belast zijn.

    HOOFDSTUK III. -...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT