Arrest nr. 103/99 van 6 oktober 1999 Rolnummers 1394, 1398 en 1402 Inzake : de beroepen tot gedeeltelijke vernietiging van de artikelen 46 en 52 van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevor

Arrest nr. 103/99 van 6 oktober 1999

Rolnummers 1394, 1398 en 1402

Inzake : de beroepen tot gedeeltelijke vernietiging van de artikelen 46 en 52 van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap, waarbij diverse bepalingen worden ingevoegd of vervangen in de kaderwet van 1 maart 1976 tot reglementering van de bescherming van de beroepstitel en van de uitoefening van de dienstverlenende intellectuele beroepen, ingesteld door J. Arnould en anderen.

Het Arbitragehof,

samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en L. De Grève, en de rechters H. Boel, L. François, G. De Baets, E. Cerexhe en R. Henneuse, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior,

wijst na beraad het volgende arrest :

I. Onderwerp van de beroepen

Bij verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 18, 19 en 21 augustus 1998 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen op 19, 20 en 24 augustus 1998, is beroep tot gedeeltelijke vernietiging ingesteld van de artikelen 46 en 52 van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 21 februari 1998), waarbij diverse bepalingen worden ingevoegd of vervangen in de kaderwet van 1 maart 1976 tot reglementering van de bescherming van de beroepstitel en van de uitoefening van de dienstverlenende intellectuele beroepen, door respectievelijk :

- J. Arnould, wonende te 6890 Libin, rue d'Hatrival 173, G. Baudru, wonende te 7500 Doornik, rue Hautem 64, B. Branckaerts, wonende te 3740 Bilzen, Winterstraat 54, P. Devleminck, wonende te 7850 Edingen, Bellestraat 9, L. Huysmans, wonende te 8770 Ingelmunster, Hemelrijkstraat 1, M. Liesenborghs, wonende te 2845 Niel, Boomsestraat 279, J. Ronvaux, wonende te 5000 Namen, avenue Albert Ier 145, A. Rossignol, wonende te 6880 Bertrix, rue Saupont 75, G. Tyvaert, wonende te 8820 Torhout, Weidestraat 13, R. Vande Velde, wonende te 5100 Jambes, rue Charles Lamquet 37, en de v.z.w. Nationale Vereniging van Meetkundige Schatters, met maatschappelijke zetel te 1852 Grimbergen, Grote Heirbaan 19,

- B. Van Hee, wonende te 8850 Ardooie, Spinnekensambachtstraat 14,

- D. Hamainte, wonende te 5590 Chapois-Ciney, rue du Pays de Liège 23, en M. Laloux, wonende te 5336 Courrières, rue du Centenaire 50.

Die zaken werden ingeschreven in de rol van het Hof respectievelijk onder de nummers 1394, 1398 en 1402.

II. De rechtspleging

Bij beschikkingen van 19, 20 en 24 augustus 1998 heeft de voorzitter in functie de rechters van de respectieve zetels aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

De rechters-verslaggevers hebben in ieder van die zaken geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Bij beschikking van 16 september 1998 heeft het Hof de zaken samengevoegd.

Van de beroepen is kennisgegeven overeenkomstig artikel 76 van de organieke wet bij op 15 oktober 1998 ter post aangetekende brieven.

Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 20 oktober 1998.

De Ministerraad, Wetstraat 16, 1000 Brussel heeft in ieder van de zaken een memorie ingediend bij op 27 november 1998 ter post aangetekende brieven.

Van die memories is kennisgegeven overeenkomstig artikel 89 van de organieke wet bij op 18 december 1998 ter post aangetekende brief.

De verzoekende partijen hebben een memorie van antwoord ingediend bij op 13 januari 1999 ter post aangetekende brief.

Bij beschikkingen van 27 januari 1999 en 29 juni 1999 heeft het Hof de termijn waarbinnen het arrest moet worden gewezen, verlengd tot respectievelijk 18 augustus 1999 en 18 februari 2000.

Bij beschikking van 9 juni 1999 heeft het Hof de zaken in gereedheid verklaard en de dag van de terechtzitting bepaald op 30 juni 1999.

Van die beschikking is kennisgegeven aan de partijen en hun advocaten bij op 11 juni 1999 ter post aangetekende brieven.

Op de openbare terechtzitting van 30 juni 1999 :

- zijn verschenen :

Mr. P. Vande Casteele, advocaat bij de balie te Brussel, voor de verzoekende partijen;

Mr. M. Mahieu, advocaat bij het Hof van Cassatie, voor de Ministerraad;

- hebben de rechters-verslaggevers E. Cerexhe en H. Boel verslag uitgebracht;

- zijn de voornoemde advocaten gehoord;

- zijn de zaken in beraad genomen.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

III. In rechte

- A -

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

Zaak met rolnummer 1394

A.1. De Ministerraad gedraagt zich naar de wijsheid van het Hof wat betreft het belang dat de verzoekende natuurlijke personen moeten hebben om in rechte te treden. Hij merkt op dat, aangezien in het verzoekschrift de maatschappelijke zetel van de v.z.w. Nationale Vereniging van Meetkundige Schatters niet is vermeld, het door haar ingestelde beroep onontvankelijk moet worden verklaard.

Zaak met rolnummer 1398

A.2. De Ministerraad gedraagt zich naar de wijsheid van het Hof wat betreft het belang dat de natuurlijke persoon, verzoekende partij in deze zaak, moet hebben om in rechte te treden.

Zaak met rolnummer 1402

A.3. De Ministerraad gedraagt zich naar de wijsheid van het Hof wat betreft het belang om in rechte te treden van de beide natuurlijke personen die in deze zaak het beroep hebben ingesteld.

Ten aanzien van het onderwerp van de beroepen

A.4. De verzoekende partijen wijden in hun verzoekschrift lange uiteenzettingen aan een betoog dat hoofdzakelijk gericht is op de uiteenzettingen van de reglementering die van toepassing is op de erkenning van het beroep van beëdigd landmeter-expert alsmede op de jurisdictionele beroepen die erop betrekking hebben.

A.5. De Ministerraad is van oordeel dat die uiteenzettingen overbodig zijn. Bij het Hof is immers een beroep aanhangig gemaakt dat gericht is tegen een wet, en het Hof dient uitsluitend vast te stellen of die wet de in de verschillende middelen beoogde grondwetsbepalingen schendt.

Bij het Hof zijn geen grieven aanhangig gemaakt die enkel betrekking zouden hebben op de akten die zijn genomen ter uitvoering van de bestreden wet en waarvan de regelmatigheid moet worden beoordeeld op grond van de eigenlijke inhoud ervan.

Het is dus voldoende vast te stellen dat de aangelegenheid van de erkenning van de dienstverlenende intellectuele beroepen, oorspronkelijk het voorwerp heeft uitgemaakt van de kaderwet van 1 maart 1976 en dat die achtereenvolgens is gewijzigd bij de wetten van 15 juli 1985 en 30 december 1992. De aangevochten wet vormt, op haar beurt, een etappe in de aanpassing van die wet aan de aangelegenheid die zij regelt.

De specifieke uiteenzettingen van de reglementering in verband met het beroep van beëdigd landmeter-expert vergen dus geen enkele bijzondere opmerking, zij het de herinnering aan de wet van 6 augustus 1993 betreffende de opheffing van het koninklijk besluit van 31 juli 1825 houdende bepalingen nopens de uitoefening van het beroep van landmeter, alsmede het arrest uitgesproken door het Hof op 1 december 1994.

A.6. De verzoekende partijen zijn van mening dat die uiteenzettingen bijdragen tot een betere kijk op die hervormingen en de weerslag op de gereglementeerde of de te reglementeren beroepen.

Hoewel men zich daadwerkelijk niet dient te beperken tot het enkele onderzoek van de gevolgen van de wet voor het beroep van beëdigd landmeter-expert en/of dat van meetkundige schatter van onroerende goederen, blijft echter het feit dat dit « dossier van het Beroepsinstituut van gezworen landmeters-experten » van fundamenteel belang is om de ontvankelijkheid van het verzoekschrift en de gegrondheid van de middelen vast te stellen.

De middelen

Eerste middel

A.7.1. Het eerste middel strekt ertoe de vernietiging te verkrijgen van artikel 2, § 7, nieuw tweede en derde lid, van de kaderwet van 1 maart 1976, zoals ingevoegd bij artikel 46 van de bestreden wet.

A.7.2. Het eerste onderdeel van het eerste middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, afzonderlijk genomen of in combinatie met de artikelen 16 en 23 van de Grondwet, in zoverre het nieuwe tweede en derde lid van artikel 2, § 7, ingevoegd door de bestreden wet, aan de Koning de bevoegdheid toekennen om de...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT