Uittreksel uit arrest nr. 99/2010 van 16 september 2010 Rolnummers : 4761, 4778 en 4779 In zake : de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de artikelen 38 en 39 van de Economische

Uittreksel uit arrest nr. 99/2010 van 16 september 2010

Rolnummers : 4761, 4778 en 4779

In zake : de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de artikelen 38 en 39 van de Economische Herstelwet van 27 maart 2009 en van de artikelen 14 en 15 van de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument, ingesteld door Daniela Coco en anderen, de « Ordre des barreaux francophones et germanophone » en de Orde van Vlaamse balies.

Het Grondwettelijk Hof,

samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels, T. Merckx-Van Goey en P. Nihoul, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior,

wijst na beraad het volgende arrest :

  1. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging

    1. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 7 augustus 2009 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 10 augustus 2009, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 38 en 39 van de Economische Herstelwet van 27 maart 2009 en van de artikelen 14 en 15 van de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 7 april 2009 en 29 januari 2003, tweede editie), door Daniela Coco, wonende te 1030 Brussel, Saffierstraat 28, Armand Broder, wonende te 1000 Brussel, Koningsgalerij 18, Marc Snoeck, wonende te 1050 Brussel, Klauwaartslaan 15, Michel Forges, wonende te 1200 Brussel, Tiendagwandlaan 85, Philippe Marcus Helmons, wonende te 1030 Brussel, Azalealaan 20, Daniel D'Ath, wonende te 1180 Brussel, Mariannestraat 4, Walter De Brakeleer, wonende te 1950 Kraainem, Baron Albert d'Huartlaan 254, Colette Fraiteur, wonende te 1180 Brussel, d'Orbaixlaan 18, François Van de Mensbrugghe, wonende te 1050 Brussel, Mauricelaan 27, en Nathalie Penning, wonende te 1652 Alsemberg, Dikkemeerweg 172.

    2. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 6 oktober 2009 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 7 oktober 2009, heeft de « Ordre des barreaux francophones et germanophone », met zetel te 1050 Brussel, Gulden-Vlieslaan 65, beroep tot gedeeltelijke vernietiging ingesteld van de artikelen 38 en 39 van de Economische Herstelwet van 27 maart 2009 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 7 april 2009).

    3. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 6 oktober 2009 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 7 oktober 2009, heeft de Orde van Vlaamse balies, met zetel te 1000 Brussel, Koningsstraat 148, beroep tot gehele of gedeeltelijke vernietiging ingesteld van de artikelen 38 en 39 van dezelfde wet.

    Die zaken, ingeschreven onder de nummers 4761, 4778 en 4779 van de rol van het Hof, werden samengevoegd.

    (...)

  2. In rechte

    (...)

    Ten aanzien van het onderwerp van de beroepen

    B.1.1. De verzoekende partijen in de zaak nr. 4761 vorderen de vernietiging van de artikelen 38 en 39 van de Economische Herstelwet van 27 maart 2009, die de artikelen 2, §§ 1 en 2, en 6, § 2, van de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument wijzigen, alsook de vernietiging van de artikelen 14 en 15 van die laatste wet.

    B.1.2. De artikelen 14 en 15 van de wet van 20 december 2002 hebben, ingevolge de bestreden bepalingen, een ruimer toepassingsgebied dan vóór de inwerkingtreding van de wet van 27 maart 2009. Zij werden evenwel niet bij die wet gewijzigd. Het beroep is niet ontvankelijk met betrekking tot die artikelen, aangezien het niet is ingesteld binnen de bij artikel 3, § 1, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof voorgeschreven termijn van zes maanden, die een aanvang nam op 29 januari 2003, datum waarop de wet van 20 december 2002 in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt. Het staat evenwel aan het Hof om, in voorkomend geval, rekening te houden met de regels waarin zij voorzien teneinde de draagwijdte en de gevolgen van de bepalingen die op rechtsgeldige wijze aan zijn toetsing worden onderworpen, te beoordelen.

    Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de beroepen

    B.2.1. De Ministerraad betwist de ontvankelijkheid van het beroep dat door bepaalde verzoekende partijen in de zaak nr. 4761 is ingesteld, aangezien de enen hun activiteit in de vorm van een bvba verrichten zonder de beslissing van het bevoegde orgaan met betrekking tot het instellen van het beroep te hebben voorgelegd, en aangezien de anderen niet hebben aangegeven of zij hun activiteit van advocaat uitoefenden als natuurlijke persoon of als rechtspersoon, in welk geval een beslissing van het bevoegde orgaan eveneens zou moeten worden voorgelegd.

    B.2.2. Aangezien de verzoekende partijen hun hoedanigheid van advocaat aanvoeren en aantonen om te doen blijken van hun belang om in rechte te treden, is de wijze waarop zij hun beroepsactiviteit uitoefenen, rekening houdend met het onderwerp van het beroep tot vernietiging, van geen belang en is het niet noodzakelijk om na te gaan of zij die beroepsactiviteit in de vorm van een bvba uitoefenen dan wel of het bevoegde orgaan van de bvba heeft besloten om het beroep tot vernietiging in te stellen.

    B.2.3. De Ministerraad vraagt zich af of het in de zaak nr. 4779 ingediende verzoekschrift ontvankelijk is in zoverre het door een andere persoon dan de raadsman van de verzoekende partij is ondertekend.

    B.2.4. Uit de elementen die het Hof vermag in aanmerking te nemen, blijkt dat de persoon die het verzoekschrift tot vernietiging heeft ondertekend, advocaat is en medewerker van het advocatenkantoor waarvan de raadsman van de verzoekende partij deel uitmaakt. Die handtekening is niet van dien aard dat zij het mogelijk maakt te oordelen dat het verzoekschrift niet aan de bij artikel 5 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof vastgestelde vereisten zou beantwoorden.

    Ten gronde

    B.3.1. De artikelen 38 en 39 van de wet van 27 maart 2009 bepalen :

    Art. 38. In artikel 2 van de wet van 20 december 2002 met betrekking tot de minnelijke invordering van schulden van de consument, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

    1° In § 1, 2°, worden de woorden 'met uitzondering van de minnelijke invordering van schulden gedaan door een advocaat of een ministerieel ambtenaar of een gerechtelijk mandataris in de uitoefening van zijn beroep of ambt' geschrapt;

    2° § 2 wordt vervangen als volgt :

    '§ 2. De artikelen 4, 8 tot 13 en 16 zijn niet van toepassing op de minnelijke invordering van schulden gedaan door een advocaat of een ministerieel ambtenaar of een gerechtelijk mandataris in de uitoefening van zijn beroep of ambt.'.

    Art. 39. Artikel 6, § 2, van dezelfde wet wordt aangevuld met een bepaling onder 6°, luidende :

    '6° ingeval de invordering gebeurt door een advocaat, een ministerieel ambtenaar of een gerechtelijke mandataris wordt volgende tekst in een afzonderlijke alinea toegevoegd, in het vet gedrukt en in een ander lettertype :

    "Deze brief betreft een minnelijke invordering en geen gerechtelijke invordering (dagvaarding voor de rechtbank of beslag)."'

    .

    B.3.2. De aldus gewijzigde artikelen 2 en 6 van de voormelde wet van 20 december 2002 bepalen voortaan :

    Art. 2. § 1. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :

    1° minnelijke invordering van schulden : iedere handeling of praktijk die tot doel heeft de schuldenaar ertoe aan te zetten een onbetaalde schuld te betalen, buiten iedere invordering op grond van een uitvoerbare titel om;

    2° activiteit van minnelijke invordering van schulden : de, zelfs bijkomstige, beroepsactiviteit van iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon, die bestaat in het minnelijk invorderen van onbetaalde schulden voor andermans rekening zonder te hebben bijgedragen tot het sluiten van de onderliggende overeenkomst, dan wel het minnelijk invorderen van tegen betaling overgenomen schulden;

    3° consument : elke natuurlijke persoon die schulden heeft die vreemd zijn aan zijn handels-, beroeps- of ambachtelijke activiteit;

    4° onderliggende overeenkomst : de overeenkomst die tot het ontstaan van de schuldvordering op de consument leidde.

    § 2. De artikelen 4, 8 tot 13 en 16 zijn niet van toepassing op de minnelijke invordering van schulden gedaan door een advocaat of een ministerieel ambtenaar of een gerechtelijk mandataris in de uitoefening van zijn beroep of ambt.

    § 3. Deze wet is van toepassing op de minnelijke invordering van schulden en op de activiteit van minnelijke invordering van schulden van de consument

    .

    Art. 6. § 1. Elke minnelijke invordering van een schuld dient te starten met een schriftelijke ingebrekestelling gericht aan de consument.

    Deze ingebrekestelling dient op een volledige en ondubbelzinnige wijze alle gegevens omtrent de schuldvordering te omvatten. Zij dient minstens de gegevens, opgesomd in § 2, te bevatten, en er kan maar tot andere invorderingstechnieken worden overgegaan na afloop van de in § 3 vastgestelde termijn.

    § 2. In deze ingebrekestelling komen minstens de volgende gegevens voor :

    1° de identiteit, het adres, het telefoonnummer en de hoedanigheid van de oorspronkelijke schuldeiser;

    2° de naam of benaming, het adres en, desgevallend, het ondernemingsnummer van de persoon die tot minnelijke invordering overgaat evenals de gegevens van het bevoegd toezichthoudend bestuur bij de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand & Energie;

    3° een duidelijke beschrijving van de verplichting die de schuld heeft doen ontstaan;

    4° een duidelijke beschrijving en verantwoording van de bedragen die van de schuldenaar geëist worden, met inbegrip van de geëiste schadevergoedingen en nalatigheidsinteresten;

    5° de vermelding dat, bij afwezigheid van reactie van de schuldenaar binnen de in § 3 gestelde termijn, de schuldenaar tot andere maatregelen tot invordering kan overgaan;

    6° ingeval de invordering...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT