Arrest nr. 49/2002 van 13 maart 2002 Rolnummers 2088, 2134 en 2136 Inzake : de beroepen tot vernietiging van de artikelen 23 en 24 van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en ande

Arrest nr. 49/2002 van 13 maart 2002

Rolnummers 2088, 2134 en 2136

Inzake : de beroepen tot vernietiging van de artikelen 23 en 24 van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen (betreffende de « solidariteitsbijdrage »), ingesteld door R. Clignez en anderen.

Het Arbitragehof,

samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. François, P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior,

wijst na beraad het volgende arrest :

I. Onderwerp van de beroepen

Bij verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 7 december 2000, 21 en 26 februari 2001 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen op 8 december 2000, 22 en 27 februari 2001, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 23 en 24 van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen (betreffende de « solidariteitsbijdrage ») (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 31 augustus 2000), door respectievelijk :

  1. R. Clignez, wonende te 7160 Chapelle-lez-Herlaimont, rue J. Wauters 168, J.P. Couneson, wonende te 7030 Saint-Symphorien, rue Jules Antheunis 41, E. De Plaen, wonende te 1070 Brussel, Victor Olivierlaan 8/9, R. Henry, wonende te 7160 Chapelle-lez-Herlaimont, avenue des Cerisiers 10, J. Lixon, wonende te 6110 Montigny-le-Tilleul, rue de Gozée 657, A. Mazy, wonende te 1000 Brussel, Venezuelalaan 23, G. Weis, wonende te 1050 Brussel, Malibranstraat 40/A, en de v.z.w. Federatie van Bruggepensioneerden en Gepensioneerden, met zetel te 1000 Brussel, Bergstraat 38;

  2. J. Duchesne, wonende te 5370 Havelange, rue Basse-Voie 1;

  3. J. Potty, wonende te 6927 Resteigne, rue du Couvent 97.

Die zaken zijn ingeschreven onder de nummers 2088 (a), 2134 (b) en 2136 (c) van de rol van het Hof.

II. De rechtspleging

Bij beschikkingen van 8 december 2000, 22 februari 2001 en 27 februari 2001 heeft de voorzitter in functie de rechters van de respectieve zetels aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om in die zaken artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Bij beschikkingen van 6 februari 2001, 22 mei 2001 en 26 september 2001 heeft het Hof de zetel aangevuld respectievelijk met de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe en E. Derycke.

Bij beschikking van 28 februari 2001 heeft het Hof de zaken samengevoegd.

Van de beroepen is kennisgegeven overeenkomstig artikel 76 van de organieke wet bij op 15 maart 2001 ter post aangetekende brieven.

Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 20 maart 2001.

De Ministerraad, Wetstraat 16, 1000 Brussel, heeft een memorie ingediend bij op 27 april 2001 ter post aangetekende brief.

Van die memorie is kennisgegeven overeenkomstig artikel 89 van de organieke wet bij op 23 mei 2001 ter post aangetekende brieven.

Memories van antwoord zijn ingediend door :

- de verzoekende partij in de zaak nr. 2134, bij op 21 juni 2001 ter post aangetekende brief;

- de verzoekende partij in de zaak nr. 2136, bij op 25 juni 2001 ter post aangetekende brief;

- de verzoekende partijen in de zaak nr. 2088, bij op 27 juni 2001 ter post aangetekende brief.

Bij beschikkingen van 29 mei 2001 en 29 november 2001 heeft het Hof de termijn waarbinnen het arrest moet worden gewezen, verlengd tot respectievelijk 7 december 2001 en 7 juni 2002.

Bij beschikking van 17 oktober 2001 heeft voorzitter M. Melchior de zaken voorgelegd aan het Hof in voltallige zitting.

Bij beschikking van dezelfde dag heeft het Hof de zaken in gereedheid verklaard en de dag van de terechtzitting bepaald op 20 november 2001.

Van die beschikking is kennisgegeven aan de partijen en hun advocaten bij op 19 oktober 2001 ter post aangetekende brieven.

Op de openbare terechtzitting van 20 november 2001 :

- zijn verschenen :

. Mr. J. Van Steenwinckel, advocaat bij de balie te Brussel, voor de verzoekende partijen in de zaak nr. 2088;

. Mr. M. Detry, advocaat bij de balie te Brussel, voor de verzoekende partij in de zaak nr. 2134;

. Mr. M. Mahieu, advocaat bij het Hof van Cassatie, voor de verzoekende partij in de zaak nr. 2136;

. Mr. K. Winters en Mr. J.-L. Jaspar, advocaten bij de balie te Brussel, voor de Ministerraad;

- hebben de rechters-verslaggevers J.-P. Snappe en L. Lavrysen verslag uitgebracht;

- zijn de voornoemde partijen gehoord;

- zijn de zaken in beraad genomen.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

III. In rechte

- A -

Wat de ontvankelijkheid betreft

Zaak nr. 2088

A.1.1. De eerste zeven verzoekende partijen, die gepensioneerd zijn, hebben tussen 1 januari 1995 en 31 december 1996 de solidariteitsbijdrage betaald; zij hebben een persoonlijk, rechtstreeks, actueel, vaststaand en wettig belang aangezien de bestreden bepalingen hun rechtspositie rechtstreeks en ongunstig raken. De achtste verzoekende partij, de v.z.w. Federatie van Bruggepensioneerden en Gepensioneerden, telt een dertigtal statutaire leden en heeft tot doel de collectieve belangen te verdedigen van haar leden die met brugpensioen of gepensioneerd zijn; die belangenverdediging streeft zij na overeenkomstig haar maatschappelijk doel, zodat zij een persoonlijk belang heeft.

A.1.2. De Ministerraad betwist de ontvankelijkheid van het beroep en is van mening dat de verzoekende partijen, aangezien zij oorspronkelijk nooit de integrale terugbetaling van de solidariteitsbijdragen hebben geëist, ervan hebben afgezien die integrale terugbetaling te eisen, en dat zij bijgevolg geen belang hebben bij de vernietiging van de artikelen 23 en 24 van de wet van 12 augustus 2000. De enige reden waarom het Arbitragehof immers de validering van de bijdragen heeft vernietigd was dat de verplichting tot terugbetaling door de overheid niet op het totaalbedrag van de bijdragen betrekking zou hebben, maar alleen op dat deel van de bijdragen dat betrekking heeft op de kapitalen die vóór 1995 zijn betaald.

A.1.3. De verzoekende partijen voeren in de eerste plaats aan dat zij, in tegenstelling tot wat de Ministerraad beweert, nog geen genoegdoening hebben gekregen en dat zij bijgevolg hun belang behouden om bij de verschillende instanties in rechte te treden. Zij hebben evenmin ervan afgezien de volledige terugbetaling van de betaalde bijdragen te eisen, wat blijkt uit een heel aantal vonnissen. Tenslotte betwisten zij de draagwijdte die de Ministerraad aan arrest nr. 86/98 van het Hof geeft.

Zaak nr. 2134

A.2.1. De verzoeker is een gepensioneerde leraar die de solidariteitsbijdrage waarin artikel 68 van de wet van 30 maart 1994 voorziet, heeft betaald.

A.2.2. De Ministerraad betwist de ontvankelijkheid van het beroep om reden dat de verzoeker oorspronkelijk niet de integrale terugbetaling van de in 1995 en 1996 gestorte bijdragen zou hebben geëist.

A.2.3. De verzoeker antwoordt dat hij bij de bevoegde rechterlijke instanties een dergelijke vordering heeft ingesteld en voegt overigens eraan toe dat het argument van de Ministerraad met betrekking tot het afzien van de eis tot integrale terugbetaling een drogreden is.

Zaak nr. 2136

A.3.1. De verzoeker, die sinds 1990 gepensioneerd is, ontvangt sinds dat jaar een drievoudig pensioen waarop een solidariteitsbijdrage is ingehouden; hij heeft bijgevolg belang bij de vernietiging van de artikelen 23 en 24 van de wet van 12 augustus 2000.

A.3.2. De Ministerraad voert aan dat de solidariteitsafhouding die is ingehouden op het bruto maandelijks totaalbedrag van de pensioenen van de verzoeker - dat 193.100 frank bedraagt - 2 pct. is en dat bijgevolg de eventuele onregelmatigheid van de opeenvolgende wetten en besluiten geen negatieve gevolgen kan hebben gehad voor de situatie van de verzoeker.

A.3.3. De verzoeker antwoordt dat, ook al bedraagt de solidariteitsafhouding 2 pct. van het totaal van zijn pensioenen en is de drempel van 2 pct. reeds bereikt vanaf een pensioenbedrag van 80.832 frank, in het totaal toch 2 pct. als solidariteitsbijdrage is ingehouden op het maandelijkse pensioen waarop hij recht heeft, wat overeenkomt met het maximumpercentage dat voor die bijdragen is bepaald. Hij heeft bijgevolg belang om in rechte te treden - ongeacht de verhouding van de afhouding die op zijn pensioenen is ingehouden - in zoverre de wettelijke of reglementaire grondslag voor het invoeren van een solidariteitsbijdrage onregelmatig is.

Het argument van de Ministerraad met betrekking tot het zogenaamde afzien van de eis tot integrale terugbetaling, is afgeleid uit een korte passage van het arrest nr. 86/98 van het Hof (overweging B.12.3, laatste alinea) waarvan hij niet heeft vermeld dat zij met de woorden « ten overvloede » begint, wat betekent dat het Hof ervan uitgaat dat, principieel gezien, de Staat geen enkele van de gedurende twee jaar ten onrechte als solidariteitsbijdragen geïnde sommen mag behouden (eerste deel van de alinea)...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT