Arrest nr. 52/2000 van 3 mei 2000 Rolnummer 1903 In zake : de vordering tot schorsing van de artikelen 8, 15, § 1, 20, derde lid, 21, 27, eerste lid, 34, 36, 4., 54, § 1, 58, derde lid, 62 en 71, vier

Arrest nr. 52/2000 van 3 mei 2000

Rolnummer 1903

In zake : de vordering tot schorsing van de artikelen 8, 15, § 1, 20, derde lid, 21, 27, eerste lid, 34, 36, 4., 54, § 1, 58, derde lid, 62 en 71, vierde lid, 4., van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers, ingesteld door de b.v.b.a. Ramses en de b.v.b.a. Talis.

Het Arbitragehof,

samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en G. De Baets, en de rechters L. François, P. Martens, E. Cerexhe, A. Arts en E. De Groot, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior,

wijst na beraad het volgende arrest :

I. Onderwerp van de vordering

Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 8 maart 2000 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 9 maart 2000, is een vordering tot schorsing ingesteld van de artikelen 8, 15, § 1, 20, derde lid, 21, 27, eerste lid, 34, 36, 4., 54, § 1, 58, derde lid, 62 en 71, vierde lid, 4., van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 30 december 1999), door de b.v.b.a. Ramses, met maatschappelijke zetel te 1800 Vilvoorde, Stationsplein 1, en de b.v.b.a. Talis, met maatschappelijke zetel te 1070 Brussel, Bergensesteenweg 814.

Bij afzonderlijk verzoekschrift van dezelfde dag vorderen de verzoekende partijen eveneens de vernietiging van dezelfde wettelijke bepalingen.

II. De rechtspleging

Bij beschikking van 9 maart 2000 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Bij beschikking van 22 maart 2000 heeft het Hof de dag van de terechtzitting bepaald op 29 maart 2000.

Van die beschikking is kennisgegeven aan de in artikel 76 van de organieke wet vermelde autoriteiten evenals aan de verzoekende partijen en hun advocaat bij op 23 maart 2000 ter post aangetekende brieven.

Op de openbare terechtzitting van 29 maart 2000 :

- zijn verschenen :

. Mr. G. Generet loco Mr. P. Coenraets, advocaten bij de balie te Brussel, voor de verzoekende partijen;

. Mr. Y. Vuillard, advocaat bij de balie te Brussel, voor de Ministerraad;

- hebben de rechters-verslaggevers L. François en E. De Groot verslag uitgebracht;

- zijn de voornoemde advocaten gehoord;

- is de zaak in beraad genomen.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

III. In rechte

- A -

Ten aanzien van het belang om in rechte te treden

A.1. De verzoekende partijen verklaren dat hun maatschappelijk doel onder meer bestaat in de uitbating van speelzalen en lunaparken, alsmede de uitbating, de verkoop, het verhuren, de invoer en uitvoer, het onderhoud en de fabricage van speelautomaten (artikel 3 van de statuten) en dat de beperking van dat maatschappelijk doel als gevolg van het aannemen en in werking stellen van de aangevochten bepalingen hun belang om in rechte te treden verantwoordt.

Ten aanzien van de ernstige middelen

Ten aanzien van het eerste middel

A.2. Een eerste middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10, 11, 12 en 23 van de Grondwet, artikel 52 van het Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het evenredigheidsbeginsel, het beginsel van vrijheid van handel en nijverheid, het algemene beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, het beginsel van de vrije mededinging binnen de Europese Unie en de machtsoverschrijding, krachtens welke de vrije keuze en de onbelemmerde uitoefening van een beroepsactiviteit worden gewaarborgd met inachtneming van de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie onder de economische actoren.

A.3.1. In het eerste onderdeel van het middel wordt aangeklaagd dat artikel 34 van de aangevochten wet, door het totaal aantal toegestane speelautomatenhallen vast te stellen op honderd tachtig, een numerus clausus van de speelautomatenhallen invoert, die een discriminerende en onevenredige belemmering vormt van de vrijheid van handel en nijverheid alsmede van de vrijheid van vestiging.

A.3.2. Volgens de verzoekende partijen vormt artikel 34 van de aangevochten wet, dat die beperking vaststelt en de uitbating van de betrokken inrichtingen afhankelijk stelt van het sluiten van een convenant tussen de uitbater en de gemeentelijke overheid, een onevenredige maatregel die inbreuk maakt op het gelijkheidsbeginsel en op de vrijheid van handel en nijverheid die gedeeltelijk in artikel 23 van de Grondwet is verankerd : de bestreden bepaling veroordeelt een aantal speelzalen tot sluiting (er zijn er thans ongeveer tweehonderd), belet de opening van nieuwe zalen en is een verkapte vorm van verbod - een analoge reglementering voor de drankslijterijen zou ontegensprekelijk ongrondwettig zijn -, terwijl het door de wetgever nagestreefde doel (de bescherming van de burger/consument) kon worden bereikt door een reeks maatregelen ter bescherming van de burger en terwijl de spelers - die niet in aantal zullen verminderen, omdat zij zich op een clandestiene manier aan hun passie zullen overgeven - reeds beschermd zijn door de artikelen 54 tot 62 van de wet.

A.3.3. Volgens de verzoekende partijen zijn de aangevochten bepalingen niet in overeenstemming met artikel 52 van het Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Gemeenschap, dat een bepaling van internationaal recht is met rechtstreekse werking in de interne rechtsorde en op basis waarvan het Hof als dusdanig een indirecte toetsing uitoefent. De in het geding zijnde beperking belet voortaan een onderdaan van de Europese Unie zich in België te vestigen met het oog op de uitbating van een speelautomatenhal, vermits het maximaal toegestane aantal reeds lager ligt dan de bestaande hallen, en is dus in strijd met de door het voormelde artikel 52 gewaarborgde vrijheid van vestiging.

A.3.4. Volgens de verzoekende partijen maakt de mogelijkheid die aan de gemeentelijke overheden wordt geboden - naast het feit dat zij de vrijheid van handel en nijverheid en de vrijheid van vestiging uitholt - de exploitanten afhankelijk van hun goede of slechte wil, aangezien de convenant die zij krachtens artikel 34 dienen te sluiten, in werkelijkheid een verkapt reglement is dat de gemeenten toestaat aan de uitbaters openings- en sluitingsuren en de nadere voorwaarden voor de organisatie van de betrokken handelsactiviteit op te leggen en dat genomen is op grond van een wetsbepaling die, bijgevolg, erop gericht is de rechtspraak van de Raad van State die dergelijke beperkingen verbiedt, te omzeilen.

Bovendien vertrouwt de wetgever in werkelijkheid, onder de dekmantel van een overeenkomst, aan een administratieve overheid de zorg toe om overeenkomsten inzake bestuurlijke politie te sluiten; dit heeft onder meer betrekking op de openingsuren en de nadere voorwaarden voor de organisatie van een inrichting (evenals, bijvoorbeeld, de bouwvergunningen, eenzijdige bestuurshandelingen) en kan moeilijk in contractuele mechanismen worden vastgelegd; die contractverplichting schendt het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van de exploitanten van de speelautomatenhallen in zoverre zij hun de waarborgen en de administratieve beroepen ontzegt waarover alle aanvragers van vergunningen om gelijk welke inrichting uit te baten, beschikken.

A.4. In het tweede onderdeel van het middel wordt aangeklaagd dat artikel 27 van de aangevochten wet inbreuk maakt op verworven economische rechten door te verbieden dat een vergunning van klasse B (uitbating van een speelautomatenhal) wordt gecumuleerd met een vergunning van klasse E (verkoop, verhuur, invoer, uitvoer, onderhoud van kansspeluitrustingen).

Het maatschappelijk doel van de verzoekende partijen, dat op die twee activiteiten betrekking heeft, wordt door de aangevochten bepaling onwettig gemaakt terwijl er geen redelijke verantwoording bestaat die met enige doelstelling evenredig is, en artikel 23 van de Grondwet een standstill-verplichting heeft ingevoerd inzake de vrije toegang tot een zelfstandig beroep. De bestreden bepaling houdt geen rekening met een dergelijke standstill-verplichting aangezien zij de verzoekende partijen het recht ontzegt hun activiteiten voort te zetten, die nochtans niet onwettig, noch strijdig zijn met de openbare orde en de goede zeden. Een bepaling die de brouwerijen het recht zou ontzeggen zelf drankslijterijen uit te baten, zou ongrondwettig zijn.

A.5. In het derde onderdeel van het middel wordt aangeklaagd dat artikel 8 van de aangevochten wet een discriminatie in het leven roept tussen kansspelinrichtingen van verschillende klassen en dat zij inbreuk maakt op het beginsel van de vrije mededinging binnen de Europese Unie door enkel in de inrichtingen van klasse II en klasse III de kansspelen te verbieden waarvan is vastgesteld dat de speler gemiddeld meer dan 500 frank per uur kan verliezen.

Door aan de Koning de zorg over te laten om te bepalen of het potentiële verlies per uur, per speler, per kansspel ook in de casino's (klasse I) moet worden beperkt, schendt de wet het gelijkheidsbeginsel vermits hetzelfde toestel aan de in het geding zijnde beperking zal worden onderworpen naar gelang van het type van inrichting waarin het zich bevindt.

De wet brengt ook een discriminatie tussen de inrichtingen teweeg naargelang zij zich in België of in de andere landen van de Europese Unie bevinden, vermits de beperkingen van het potentiële verlies per uur per speler verschillend zijn in Nederland en in Duitsland, zodat de inrichtingen in België een oneerlijke concurrentie zullen ondergaan.

A.6. In het vierde onderdeel van het middel wordt aangeklaagd dat artikel 58, derde lid, van de aangevochten wet inbreuk maakt op de vrijheid van handel en...

Pour continuer la lecture

SOLLICITEZ VOTRE ESSAI

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT